ECLI:NL:TGZRSGR:2015:66 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2014-165

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2015:66
Datum uitspraak: 02-06-2015
Datum publicatie: 02-06-2015
Zaaknummer(s): 2014-165
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een arts, arbo-arts. Drie klachtonderdelen gegrond, t.w. schending beroepsgeheim, conclusies uit een rapport van een bureau dat klaagster heeft beoordeeld verkeerd weergegeven, niet bevoegd de specialistentitel van bedrijfsarts te voeren. Ongegrond zijn de onderdelen: onvoldoende bescherming geboden tegen het incorrecte gedrag van de werkgever en klaagster niet geholpen; voorts onvoldoende erop toegezien dat de werkgever adviezen van een bureau dat klaagster heeft beoordeeld ten aanzien van re-integratie opvolgde; ongepaste terminologie gebruikt in de verslaglegging aan het UWV, de FML niet besproken met klaagster. Waarschuwing.  

Datum uitspraak: 2 juni 2015

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A,

wonende te B,

klaagster,

tegen:

C, arts,

voorheen werkzaam te D,

verweerster,

gemachtigde: mr. Ch.L. van den Puttelaar, werkzaam te Rotterdam.

1.            Het verloop van de procedure

1.1       Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 25 juni 2014,

- het verweerschrift met bijlagen,

- de repliek met bijlagen,

- de brief met bijlagen van klaagster, ontvangen op 22 augustus 2014,

- de dupliek met bijlagen,

- het proces-verbaal van het mondelinge vooronderzoek op 15 december 2014,

- de brief met bijlagen d.d. 13 maart 2014 van mr. Van den Puttelaar,

- de brief met bijlagen d.d. 18 maart 2014 van klaagster.

1.2       De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 7 april 2014. De partijen, van wie verweerster werd bijgestaan door haar gemachtigde, zijn verschenen en hebben hun standpunten mondeling toegelicht.  Mr. Van den Puttelaar  heeft  pleitnotities overgelegd.

2.           De feiten

2.1              Klaagster is als verpleegkundige werkzaam   bij het E te D.

Verweerster was tot 1 juli 2014 als arbo-arts in dienst van F en in die hoedanigheid als arbo-arts tot 1 juli 2014 werkzaam bij het E.

2.2              In december 2011/januari 2012 heeft er een incident plaatsgevonden tussen klaagster

en een collega van klaagster. Klaagster voelde zich geïntimideerd door haar collega, er was sprake van stalking en zij voelde zich gepest en buitengesloten op de werkvloer.

2.3              Klaagster heeft zich op 20 augustus 2012 ziek gemeld. Verweerster heeft klaagster

van september 2012 tot juni 2014 begeleid. Zij heeft klaagster gezien op 6 september 2012, 4 oktober 2012, 1 november 2012, 20 december 2012, 21 januari 2012, 12 februari 2013, 26 maart 2013, 14 mei 2013, 25 juni 2013, 30 juli 2013, 10 september 2013, 22 oktober 2013, 12 november 2013, 24 februari 2013, 8 april 2014 en 13 mei 2014.

2.4              Op advies van verweerster heeft klaagster in het najaar van 2012 gesprekken gevoerd

bij het G. Vanaf eind oktober 2012 heeft klaagster op arbeidstherapeutische basis niet-patiëntgebonden werkzaamheden hervat. In het najaar van 2013 stagneerde het herstel. Verweerster heeft daarop geadviseerd om verder onderzoek door G te doen verrichten.

2.5              Klaagster is na verwijzing door verweerster psychologisch onderzocht door G. In

het rapport van G d.d. 16 januari 2014 is onder meer vermeld (p. 9): “Op basis van dit onderzoek is de verwachting dat bovengenoemde factoren van min of meer structurele aard zijn, waarbij flexibiliteit, zelfstandig handelen en de punten genoemd onder ‘sociaal functioneren’ zullen verbeteren naarmate het toestandsbeeld opklaart.”. Dit rapport is toegezonden aan verweerster.

2.6              Bij brief van 24 februari 2014 heeft verweerster aan de werkgever gerapporteerd

omtrent het gesprek met klaagster dat op die dag had plaatsgevonden. In die brief heeft verweerster eveneens de conclusies en bevindingen van het rapport van G d.d. 16 januari 2014 weergegeven. In die brief stond onder het kopje ‘conclusies en bevindingen’ onder meer vermeld: “De conclusie en advies van het rapport: er is sprake van As I problematiek (“psychische ziekte”) en op As II (achterliggende persoonlijkheidsstoornissen) worden wel afwijkingen gezien maar niet volledig voldoend aan alle kenmerken.” Nadat klaagster tegen deze tekst bezwaar had gemaakt, heeft verweerster dezelfde brief nogmaals aan de werkgever verzonden, waarbij zij de geciteerde zin heeft vervangen door: “De diagnostische bevindingen zijn aan bedrijfsarts gerapporteerd en besproken met uw medewerker.” Verder staat onder het kopje ‘conclusies en bevindingen’ in beide versies van de brief onder meer vermeld: “Op zowel persoonlijk vlak als op het sociaal functioneren zijn er beperkingen (concentratie, inzicht in eigen kunnen, doelmatig handelen, hanteren van emotionele problemen van anderen, uiten van eigen gevoelens, omgaan met conflicten, samen werken) die min of meer van structurele aard zijn.”

2.7              Op 8 april 2014 heeft verweerster klaagster op het spreekuur gezien. Zij heeft

aansluitend een functionele mogelijkheden lijst (FML) opgesteld. De conclusies van verweerster in de FML waren dat klaagster beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden en dat zij beperkingen ten opzichte van normaal functioneren had. Zij heeft de FML aan klaagster gemaild.

2.8              Op 2 juni 2014 heeft klaagster met de arbeidsdeskundige H gesproken in

verband met het hierna te noemen arbeidsdeskundig re-integratieonderzoek. Op 2 juni 2014 heeft klaagster aan verweerster gemaild dat zij het niet eens is met het “MLF” en verweersters verslaglegging daarin. Verweerster heeft op 3 juni 3014 per e-mail geantwoord dat als klaagster het niet eens is met het FML, zij daarover een deskundigenoordeel kan aanvragen bij het UWV.

Op 16 juni 2014 heeft de arbeidsdeskundige H een ‘rapportage arbeidsdeskundig re-integratieonderzoek’ met betrekking tot klaagster uitgebracht. Hij is bij zijn onderzoek uitgegaan van de beperkingen die verweerster had genoteerd in de FML. De conclusie van de arbeidsdeskundige waren dat klaagster niet geschikt is voor het eigen werk als verpleegkundige; dat zij het eigen werk evenmin met aanpassingen en/of voorzieningen bij de werkgever kan uitvoeren; dat er in de analyse van mogelijke functies bij de eigen werkgever steeds sprake is van overschrijding van de belastbaarheid en dat de beperkingen van klaagster haar in een zeer slechte positie plaatsen naar ander werk.

2.9              In de medische informatie die verweerster naar het UWV heeft gestuurd, staat

vermeld: “… September 2012: volledig ziekgemeld vanwege psychische klachten. Heeft gesprekken bij G, nog geen diagnose gesteld, wrs PTSS. Veel last van piekeren, angst. Werknemer is erg onrustig, angstig, paranoïde, slecht slapen.”

3.           De klacht

Klaagster verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:

1) dat verweerster klaagster niet heeft beschermd tegen incorrect gedrag van de werkgever en klaagster niet heeft geholpen;

2) dat verweerster haar beroepsgeheim heeft geschonden door bij de eerste versie van de brief van 24 februari 2014 aan de werkgever het citaat met betrekking tot de As I problematiek en As II afwijkingen op te nemen;

3) dat verweerster de conclusies uit het rapport van G van 16 januari 2014 verkeerd aan werkgever heeft doorgegeven;

4) dat verweerster er niet op heeft toegezien dat de werkgever haar adviezen ten aanzien van de re-integratie opvolgde;

5) dat verweerster in de verslaglegging aan het UWV een terminologie heeft gebruikt (“paranoïde”) die ongepast is;

6) dat verweerster zichzelf heeft aangeduid met de titel “bedrijfsarts” terwijl zij dat niet is;

7) dat zij de FML niet met verweerster heeft besproken.

4.        Het standpunt van verweerster

Verweerster heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5.        De beoordeling

5.1       Het College overweegt over de klachten als volgt. De klacht onder 1), inhoudende dat verweerster klaagster onvoldoende heeft beschermd tegen incorrect gedrag van de werkgever en dat zij klaagster niet heeft geholpen is ongegrond. Verweerster heeft aandacht gehad voor de knelpunten bij de re-integratie van klaagster. Zij heeft klaagster 16 maal gezien, zij heeft de werkgever geadviseerd over een voor klaagsters re-integratie optimale werkomgeving en -sfeer, zij heeft bij de werkgever met succes aangedrongen op verwijdering van de schriftelijke waarschuwing aan klaagster en zij heeft mediation geïnitieerd. Voor zover klaagster desondanks bloot heeft gestaan aan pesterijen onttrekt zich dat aan de waarneming en invloedsfeer van verweerster. Ook de klacht, genoemd onder 4), inhoudende dat verweerster er onvoldoende op heeft toegezien dat de werkgever de adviezen van G opvolgde, is ongegrond. Het is niet de taak van de arbo-arts om daar verder op toe te zien dan verweerster heeft gedaan.

5.2.      De klacht genoemd onder 2) is gegrond. Het beroepsgeheim van verweerster brengt mee dat zij aan de werkgever uitsluitend die informatie omtrent de medische situatie van klaagster mocht verschaffen, die de werkgever ten behoeve van de re-integratie van klaagster in het eigen werk moest kennen. Het citaat omtrent de As I problematiek en de As II afwijkingen behoort daar niet toe. Daarmee is dus sprake van een schending van het beroepsgeheim. Dat verweerster de brief na een klacht van klaagster heeft aangepast, doet aan die schending niet af, aangezien de eerste versie al naar de werkgever was verzonden.

5.3.      Ook de klacht, genoemd onder 3), dat verweerster de conclusies van het rapport van G van 16 januari 2014 verkeerd heeft weergegeven in haar brief aan de werkgever is gegrond. In het onder 2.4 weergegeven citaat heeft G overwogen: “ …waarbij flexibiliteit, zelfstandig handelen en de punten genoemd onder ‘sociaal functioneren’ zullen verbeteren naarmate het toestandsbeeld opklaart.”. Verweerster heeft deze zinsnede in het onder 2.5. weergegeven citaat in de brief van 24 februari 2014 aan de werkgever weggelaten. Daardoor is de conclusie van G veranderd; de conclusie dat de beperkingen min of meer van structurele aard zijn, komt immers in een ander daglicht te staan met de toevoeging dat flexibiliteit, zelfstandig handelen en de punten genoemd onder ‘sociaal functioneren’ zullen verbeteren naarmate het toestandsbeeld opklaart.

5.4.      De klacht genoemd onder 5) is ongegrond. Het betreft hier medische informatie die is bestemd voor de verzekeringsarts van het UWV. Uit de context is duidelijk dat verweerster de term ‘paranoïde’ niet als medische diagnose maar in ruimere zin heeft gebruikt. Weliswaar is deze formulering enigszins ongelukkig, maar niet zodanig dat sprake is van handelen in strijd met de zorg die verweerster ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten.

5.5.      De klacht genoemd onder 6) is eveneens gegrond. In artikel 17 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) is bepaald dat het recht om een specialistentitel te voeren voorbehouden is aan degenen die zijn ingeschreven in het betreffende erkende specialistenregister. In artikel 17 lid 2 Wet BIG is bepaald dat het degene aan wie het recht tot het voeren van een krachtens de Wet BIG erkende specialistentitel niet toekomt, verboden is deze titel of een daarop gelijkende benaming te voeren. Het is het College ambtshalve bekend dat verweerster in het BIG-register geregistreerd staat als arts. Bij haar registratie is geen specialistentitel vermeld. Zij is derhalve niet bevoegd de specialistentitel van bedrijfsarts te voeren. Dat zij dat wel heeft gedaan blijkt uit de berichtgeving van verweerster aan de werkgever. In die brief is onder de naam van verweerster vermeld ‘bedrijfsarts’. Verweerster heeft aangevoerd dat de ondertekening met ‘bedrijfsarts’ uit het standard-format voor dergelijke brieven van de werkgever afkomstig is. Zij heeft zich echter ook op Linkedin als bedrijfsarts aangeduid.

5.6.      De klacht onder 7) is ongegrond. Door de FML op te stellen niet tijdens, maar na het consult met klaagster, heeft verweerster niet in strijd gehandeld met de zorg die zij ten opzichte van klaagster behoorde te betrachten. Een dergelijke gang van zaken is niet ongebruikelijk. Bovendien stuurde verweerster de FML wel aan klaagster toe. Dat de arbeidsdeskundige overleg met klaagster over de in de FML weergegeven beperkingen heeft afgehouden, valt verweerster niet te verwijten.

5.7.      De conclusie is dat de klachtonderdelen 2), 3) en 6) gegrond zijn. Het College acht de maatregel van waarschuwing passend. Weliswaar heeft verweerster in de eerste versie van de brief van 24 februari 2014 op onzorgvuldige wijze aan de werkgever gerapporteerd, maar overigens heeft zij, naar het College uit het dossier en de behandeling ter terechtzitting is gebleken, op zorgvuldige wijze klaagster begeleid en aandacht gehad voor de knelpunten bij de re-integratie. Verweerster had de titel ‘bedrijfsarts’ niet mogen voeren, maar het College is er van overtuigd dat verweerster daarvan thans is doordrongen. Een waarschuwing als zakelijke terechtwijzing is op z’n plaats.

6.       De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

legt op de maatregel van waarschuwing.

Deze beslissing is gegeven door mr. A.E.B. ter Heide, voorzitter, mr. H. Uhlenbroek, lid-jurist, M. Bakker, dr. G.J. Dogterom, H.N. Koetsier, leden-artsen, bijgestaan door mr. E.C. Zandman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2015.

voorzitter                                                                                          secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a.         de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b.         degene over wie is geklaagd;

c.         de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te

Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.