ECLI:NL:TGZRAMS:2015:86 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Amsterdam 2014/291

ECLI: ECLI:NL:TGZRAMS:2015:86
Datum uitspraak: 06-10-2015
Datum publicatie: 06-10-2015
Zaaknummer(s): 2014/291
Onderwerp: Overige klachten
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klager verwijt de psychiater, die in 2013 bij klager een psychiatrische expertise heeft verricht, dat hij het correctierecht niet in acht heeft genomen. Waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE VOOR DE GEZONDHEIDSZORG

TE AMSTERDAM

Het College heeft het volgende overwogen en beslist omtrent de op 14 augustus 2014 binnengekomen klacht van:

A,

wonende te B,

k l a g e r,

gemachtigde mr. P.B.Ph.M. Bogaers,

tegen

C,

psychiater,

wonende en werkzaam te D,

v e r w e e r d e r,

gemachtigde mr. M. de Groot, verbonden aan VvAA te Utrecht.

1. Het verloop van de procedure

Het college heeft kennisgenomen van:

-                     het klaagschrift met een bijlage;

-                     het aanvullend klaagschrift met bijlagen, binnengekomen op 13 oktober 2014;

-                     het verweerschrift met bijlagen;

-                     het proces-verbaal van het op 16 maart 2015 gehouden verhoor in het kader van het vooronderzoek met een bijlage;

-                     de brieven van P. van den Ouweland namens klager, ieder met bijlagen, binnengekomen op 9 en 10 april 2015;

-                     de brief van De Groot namens verweerder met een bijlage, binnengekomen op 16 april 2015;

-                     de brief van De Groot namens verweerder met een bijlage, binnengekomen op 23 april 2015;

-                     de brief van Van den Ouweland namens klager, binnengekomen op 21 mei 2015;

-                     de brief van De Groot namens verweerder, binnengekomen op 16 juni 2015 met een bijlage;

-                     de brief van Bogaers namens klager met bijlagen, binnengekomen op 7 juli 2015;

-                     de brief van Van den Ouweland, binnengekomen op 10 augustus 2015;

-                     de pleitaantekeningen met bijlagen van Bogaers, door hem namens klager overgelegd ter terechtzitting;

-                     de pleitaantekeningen van De Groot, door haar namens verweerder overgelegd ter terechtzitting.

De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 augustus 2015, alwaar zijn verschenen

klager en verweerder, bijgestaan door hun gemachtigden.

2. De feiten

Op grond van de stukken en hetgeen ter terechtzitting heeft plaatsgevonden kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1. Bij brief van 8 september 2013 van verweerder aan klager heeft verweerder klager uitgenodigd voor een psychiatrische expertise op verzoek van E. In deze brief staat, voor zover van belang:

“Van het onderzoeksgesprek zal een verslag worden gemaakt, dat naderhand voor controle aan u zal worden voorgelegd.”

2.2. Voorafgaand aan voornoemd onderzoek heeft verweerder een brief ontvangen van 'Familie A', ongedateerd, niet ondertekend en zonder adresgegevens (hierna: de familiebrief). Hierin staat, voor zover hier van belang:

“Op 21 oktober 2013 heeft U een afspraak met dhr. A, u vermeldt in u brief van d.d. 8 september 2013 dat van het onderzoek een verslag zal worden gemaakt, dat naderhand voor de controle aan de dhr. A zal worden voorgelegd. Wij verzoeken u dit verslag naar zijn huis adres te sturen, dhr. A kan zich niet concentreren hij is niet in staat om dit verslag te lezen. Wij vragen u hiermee rekening te houden. (...)”

2.3. Op 21 oktober 2013 heeft verweerder klager in het kader van voornoemde psychiatrische expertise onderzocht.

2.4. Verweerder heeft zijn bevindingen vastgelegd in een brief van 23 oktober 2013 (hierna: het rapport) aan F, verzekeringsarts van E. In dit rapport staat vermeld, voor zover hier van belang:

“Zoals uit het gespreksverslag zal blijken, heeft het geen zin gehad betrokkene dit verslag ter controle voor te leggen. In de eerste plaats waren daarover met hem geen afspraken te maken. In de tweede plaats bevat het verslag ook vrijwel geen controleerbare gegevens. (…)

Betrokkene werd gebracht door een Nederlandse vrouw, die zich voorstelde als zijn begeleidster. Vanuit welke hoedanigheid zij hem begeleidde, meldde ze niet. Betrokkene heeft mij dat zelf niet uitgelegd. Zij bleef in ieder geval niet bij het onderzoek aanwezig. Betrokkene kon haar, naar ze zei, na afloop van het onderzoek telefonisch bereiken. (..)

4.Welke afwijkingen treft u bij uw onderzoek aan?

Betrokkene vertoont bij onderzoek een bizar gedrag, dat niet past bij enige classificeerbare psychiatrische aandoening. Het lijkt sterk op “playing crazy” (…)

7.Welke diagnose(s) stelt u?

Betrokkene's klachtenpresentatie past naar mijn oordeel niet bij enige classificeerbare psychiatrische aandoening. (…)

Aanvullende opmerking:

Ik ga er vanuit dat u de inhoud van dit rapport zelf met betrokkene zult bespreken. Ik heb daartegen in ieder geval geen medisch bezwaar. Ik heb het hem niet zelf toegestuurd, omdat mij niet duidelijk is bij wie het dan terecht zal komen. In een niet ondertekende brief aan mij van de “Familie A” wordt in de eerste alinea aangegeven dat betrokkene niet in staat zal zijn om dit verslag te lezen. Kennisneming van mijn rapport kan voor betrokkene overigens confronterend zij. Ik heb echter geen psychiatrische redenen om een dergelijke confrontatie te ontraden.”

2.5. Bij brief van 13 december 2013 heeft E aan klager medegedeeld dat het recht op de arbeidsongeschiktheidsuitkering die hij ontving per 21 oktober 2013 is vervallen, omdat bij hem geen psychiatrische aandoening is geconstateerd.

2.6. Bij beslissing van 11 juni 2015 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg een bejegeningsklacht van klager tegen verweerder ter zake van voormeld onderzoek ongegrond verklaard.

3. Het standpunt van klager en de klacht

3.1.De klacht houdt in, zoals ter zitting gepreciseerd, dat verweerder klager niet in de gelegenheid heeft gesteld het correctierecht uit te oefenen ten aanzien van:

I.  het rapport (2.4.), hierna ‘klachtonderdeel I’;

II. de stukken die in de pleitnota van Bogaers zijn aangeduid als

-“een schrijven aan RTG van 2 december 2014 (2013-2072-VIII-31, pag. 6)”

-“een schrijven aan het CTG van 2 februari 2015 (productie 2, 2013-2072-IX-20, pag. 8)”,

hierna ‘klachtonderdeel II’.

4. Het standpunt van verweerder

Niet-ontvankelijkheidsverweer

4.1. Verweerder heeft een niet-ontvankelijkheidsverweer gevoerd op basis van het ‘ne bis in idem’ beginsel,  betreffende klachtonderdelen waarover door het Centraal Tuchtcollege inmiddels onherroepelijk uitspraak (2.6.) is gedaan.

Verweer tardieve stukken

4.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bijlagen bij de pleitnota tardief zijn en derhalve buiten beschouwing dienen te blijven. Dit geldt volgens verweerder, zoals aangegeven in de brief van De Groot van 23 april 2014, ook voor de brieven met bijlagen van Van den Ouweland van 9 en 10 april 2014 voor zover die verder strekken dan een reactie op het proces-verbaal van het vooronderzoek.

Inhoudelijk verweer

4.3. Verweerder heeft beide onderdelen van de klacht gemotiveerd betwist. Voor zover van belang wordt hierop in het navolgende nader ingegaan.

5. De overwegingen van het college

Ontvankelijkheid

5.1. Het college stelt vast dat het Centraal Tuchtcollege niet heeft geoordeeld over de hiervoor onder I en II geformuleerde klachtonderdelen. Klager is ontvankelijk.

Tardieve stukken

5.2. De door verweerder aangeduide stukken (zie 4.2.) van klager hebben geen betrekking op de voorliggende klacht, maar op de inhoudelijke invulling van het correctierecht indien klager daartoe wel in de gelegenheid zou zijn gesteld. Die kwestie staat in de onderhavige procedure, gegeven de reikwijdte van de klacht, niet ter beoordeling. Bedoelde stukken zijn tardief en worden terzijde geschoven. Het verweer slaagt.

Toetsingskader correctierecht

5.3. Het recht van de patiënt op correctie van de gegevens in zijn medisch dossier vloeit voort uit artikel 36 lid 1 Wet bescherming persoonsgegevens. Hierin is het volgende bepaald:

“Degene aan wie overeenkomstig artikel 35 kennis is gegeven van hem betreffende persoonsgegevens, kan de verantwoordelijke verzoeken deze te verbeteren, aan te vullen, te verwijderen, of af te schermen indien deze feitelijk onjuist zijn, voor het doel of de doeleinden van de verwerking onvolledig of niet ter zake dienend zijn dan wel anderszins in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.”

5.4. Met betrekking tot het correctierecht inzake medisch-specialistische rapportages in civiel- of bestuursrechtelijk verband geldt ingevolge artikel 7.12 van de Richtlijn Medisch Specialistische Rapportage 2008 ( Werkgroep Medisch Specialistische Rapportage (WMSR), in samenwerking met de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) van de KNMG en de WMRS de volgende beroepsnorm:

“Indien de onderzochte gebruik maakt van de geboden mogelijkheid tot correctie van de weergave van feiten, dan wordt die weergave dienovereenkomstig aangepast. In het rapport wordt aangegeven, dat deze correcties hebben plaatsgevonden. De onderzochte heeft geen correctierecht op het professionele oordeel en de conclusies.”

Beoordeling

Klachtonderdeel I

5.5. Vaststaat dat aan klager het correctierecht toekwam met betrekking tot het rapport. Voorts is niet in geschil dat het de taak en verantwoordelijkheid was van verweerder in zijn hoedanigheid van medisch rapporteur om klager in staat te stellen het correctierecht uit te oefenen. Tussen partijen staat vast dat verweerder klager niet in de gelegenheid heeft gesteld het correctierecht uit te oefenen. Ter beantwoording staat de vraag of dit in het onderhavige geval onmogelijk moet worden geacht.

5.6. Verweerder voert aan dat tijdens het psychiatrisch onderzoek geen adequate communicatie mogelijk was met klager. Verweerder heeft na afloop van het onderzoek klager verzocht hem in verbinding te stellen met een familielid of vertrouwenspersoon. Hij deed dit, zo begrijpt het college, met het doel een juiste ingang te vinden zodat klager geholpen kon worden om op zorgvuldige wijze kennis te nemen van het rapport zodra gereed, met het oog op het correctierecht. Klager gaf hieraan echter geen gehoor, aldus verweerder. Verweerder durfde het niet aan om het rapport naar klager’s huisadres te sturen. Blijkens de familiebrief zou klager niet zelf het rapport kunnen lezen. Verweerder beschikte niet over specifieke contactgegevens van de familie. Het rapport zou dus mogelijk in onbevoegde handen zou komen, aldus verweerder. Verweerder heeft hierop geconcludeerd dat het onmogelijk was om klager het correctierecht te verschaffen.

5.7. Het college deelt deze conclusie van verweerder niet en overweegt daartoe als volgt.

Om te voorkomen dat het rapport in onbevoegde handen zou komen, had verweerder het concept-rapport aangetekend en met vermelding van “strikt persoonlijk/vertrouwelijk” en/of “medisch geheim” naar het hem bekende huisadres van klager kunnen sturen.

Daarbij had verweerder mogen vertrouwen op de familiebrief. Weliswaar ontbreken nadere persoons-/adresgegevens van de familie in die brief, maar uit de strekking daarvan blijkt echter dat men kennis had genomen van het aanstaande onderzoek en het daarop volgende correctierecht. Ook valt uit de brief af te leiden dat men juist met het oog op klagers’ correctierecht aan verweerder gevraagd heeft om het rapport op te sturen naar het huisadres van klager, opdat men hem daarmee kon helpen.

Onder die omstandigheden had verweerder redelijkerwijs niet hoeven vrezen dat het rapport in onbevoegde handen zou vallen bij toezending aan het huisadres van klager.

5.8. Bovendien stond verweerder een alternatieve route ter beschikking. Verweerder had, gelet op voornoemde omstandigheden, er voor kunnen kiezen klager op te bellen en/of aan te schrijven met een uitnodiging om in de praktijk van verweerder kennis te nemen van het rapport met het oog op het uitoefenen van het correctierecht. Daarbij had hij klager in overweging kunnen geven zich te doen vergezellen van een vertrouwenspersoon, raadgever of een familielid. Ook had hij daarbij kunnen uitleggen waarom hij, bij gebreke van nadere gegevens, geen gehoor had gegeven aan de in de familiebrief geuite wens tot opsturen van het rapport.

Verweerder heeft ter (hoor)zitting aangegeven dat het in zijn praktijk niet gebruikelijk was om onderzochte personen nogmaals uit te nodigen ten behoeve van inzage in het rapport en dat hij in het onderhavige geval ook niet aan deze mogelijkheid heeft gedacht.  Dit laat echter onverlet dat deze mogelijkheid openstond voor verweerder. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken op basis waarvan verweerder hier niet toe over had kunnen gaan.

5.9. Verweerder beroept zich erop dat hij in de aanbiedingsbrief aan de medisch adviseur van de verzekeraar het achterwege blijven van het correctierecht heeft toegelicht. Ook heeft hij daarin aangegeven dat hij ervan uitging dat de medisch adviseur zelf de inhoud van het rapport met klager zou bespreken. Verweerder veronderstelt dat dit uiteindelijk ook daadwerkelijk is gebeurd.

Het college is van oordeel dat deze gang van zaken verweerder niet ontsloeg van zijn eigen gehoudenheid als medisch rapporteur om klager in staat te stellen het correctierecht uit te oefenen. Daarbij is van belang dat de ratio van het correctierecht er nu juist in is gelegen dat dit wordt gerealiseerd vóórdat het rapport aan de opdrachtgever wordt verzonden. Verweerder heeft dit ter zitting ook erkend.

5.10. Verweerder heeft nog aangevoerd dat klager niet in zijn belangen is geschaad door het achterwege blijven van het correctierecht. Het correctierecht strekt zich niet uit tot het professionele oordeel en de conclusies als vermeld in het rapport. In het rapport komen vrijwel geen feiten aan de orde, die zich lenen voor het correctierecht. Wijzigingsvoorstellen in het geval van een wel uitgeoefend correctierecht zouden derhalve buiten het correctierecht zijn gevallen en niet hebben geleid tot een andersluidend rapport. Aldus steeds verweerder.

Het college is van oordeel dat deze visie van verweerder - wat daar verder van zij – niet afdoet aan zijn gehoudenheid om klager in staat te stellen het correctierecht uit te oefenen. Nádat het correctierecht is gerealiseerd, heeft de medisch rapporteur het recht het rapport al dan niet op basis daarvan aan te passen. Indien de rapporteur geen aanleiding ziet tot aanpassing, is het gebruikelijk dat de door betrokkene aangegeven correcties aan het rapport worden gehecht, zodat de opdrachtgever ook dan van beide zienswijzen kan kennisnemen. Het kan echter niet zo zijn dat een medisch rapporteur de betrokkene het correctierecht ontzegt omdat hij bij voorbaat meent dat uitoefening daarvan toch geen zin zal hebben. Verweerder heeft dit ook erkend ter zitting.

De vraag of klager al dan niet in zijn belangen is geschaad door het achterwege blijven van het correctierecht is derhalve niet relevant voor de beoordeling van het tuchtrechtelijk verwijt dat verweerder hier wordt gemaakt.

5.11. Op grond van het bovenstaande is het college van oordeel dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door geen verdere actie te ondernemen teneinde klager in staat te stellen het hem toekomende correctierecht uit te oefenen.

Het correctierecht ziet op de juistheid van de vaststelling en vastlegging van feiten. Dit recht is dus rechtstreeks bepalend voor de rechtspositie van betrokkene. Het in staat stellen van de onderzochte persoon om het correctierecht uit te oefenen is een elementaire taak en verantwoordelijkheid van de medisch rapporteur. Deze taak klemt temeer als het gaat om psychiatrische rapportages, waarbij betrokkenen niet zelden te kampen hebben met communicatie- en concentratieproblemen. Verweerder heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de essentie van het correctierecht. Hij heeft het belang daarbij van klager, wiens arbeidsongeschiktheidsuitkering werd beoordeeld op basis van dit rapport, onvoldoende onder ogen gezien. Gegeven de relevante medische standaard heeft verweerder te snel tot onmogelijkheid geconcludeerd. Er stonden voor hem nog diverse logistieke wegen open die wel tot verschaffing van het correctierecht hadden kunnen leiden. Juist ook gegeven de bijzondere omstandigheden van het onderhavige geval, had hij niet mogen volstaan met de inspanningen waarop hij zich beroept.

Klachtonderdeel II

5.12. Met betrekking tot de door klager aangeduide stukken (3.1. ad II) komt klager geen correctierecht toe als bedoeld in 5.3 en 5.4. Met verweerder is het college van oordeel dat het tweede klachtonderdeel daarom ongegrond is. 

Conclusie

5.13. De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel I gegrond is. Verweerder heeft in zoverre gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg  jegens patiënt had behoren te betrachten.

De op te leggen maatregel

5.14. Het college houdt bij de oplegging van de maatregel rekening met de ernst van het aan  verweerder gemaakte verwijt. Verweerder heeft ook ter zitting geen inzicht getoond in het verwijtbare van zijn handelwijze. Bij de beoordeling van de mate van laakbaarheid wordt evenwel tevens betrokken dat verweerder naar het oordeel van het college niet opzettelijk aan klager het correctierecht heeft ontzegd, zich in zekere mate wel heeft ingespannen om klager op passende wijze dit correctierecht te doen realiseren en daarbij klager eerder wilde beschermen dan schaden. Het is het college niet gebleken dat verweerder eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Alles overziend is het college van oordeel dat kan worden volstaan met een waarschuwing van verweerder.

5.15. Om redenen aan het publiek belang ontleend, zal de beslissing zodra deze onherroepelijk is, geanonimiseerd bekend worden gemaakt op na te noemen wijze. Het college acht de beslissing relevant voor het debat over het correctierecht ter zake van medische en in het bijzonder psychiatrische rapportages.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege

-        verklaart klachtonderdeel I gegrond;

-        verklaart klachtonderdeel II ongegrond;

-        legt aan verweerder de maatregel op van waarschuwing;

-        bepaalt dat de beslissing ingevolge artikel 71 van de Wet BIG in de Nederlandse Staatscourant zal worden bekend gemaakt en aan de tijdschriften Medisch Contact en Tijdschrift voor Psychiatrie ter publicatie zal worden aangeboden.

Aldus gewezen op 25 augustus 2015 door:

mr. P.J. Van Eekeren, voorzitter,

dr. E.D.M. Masthoff, J.C. Van der Molen en G. Tiessens, leden-beroepsgenoten,

mr. C.E. Polak, lid-jurist,

mr. A. Vogelzang, secretaris,

en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van 6 oktober 2015 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.

w.g.  P.J. Van Eekeren, voorzitter

w.g. A. Vogelzang, secretaris