ECLI:NL:TGZCTG:2014:195 Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag c2013.360

ECLI: ECLI:NL:TGZCTG:2014:195
Datum uitspraak: 15-05-2014
Datum publicatie: 15-05-2014
Zaaknummer(s): c2013.360
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Klagers bejaarde moeder is opgenomen op de psychogeriatische afdeling van een verpleeghuis. Klager kon zich moeilijk vinden in de opname van zijn moeder en heeft tevergeefs getracht de opnamesituatie te beëindigen. De rechtbank heeft twee andere kinderen benoemd tot mentor. De mentoren hebben de aangeklaagde specialist ouderengeneeskunde (BOPZ-arts) aangegeven dat zij hun moeder mee wilden nemen voor een vakantie naar Indonesië. De arts heeft, onder voorwaarden, toestemming gegeven voor het tijdelijk vertrek van een maand van de moeder. Uiteindelijk is klagers moeder zonder dat klager het wist naar Indonesië vertrokken en daar (kennelijk ) gebleven. Klager verwijt de artsL: 1. dat hij de gezondheid van klagers moeder in gevaar heeft gebracht door te oordelen dat zij in staat was om de lange reis naar Indonesië te maken en 2. klager onvoldoende op de hoogte heeft gebracht van zijn handelen betreffende klagers moeder. Het RTG heeft de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen. Het Centraal Tuchtcollege heeft het beroep van klager verworpen.

C E N T R A A L T U C H T C O L L E G E

v oor de Gezondheidszorg

Beslissing in de zaak onder nummer C2013.360 van:

A., wonende te B., appellant, klager in eerste aanleg,

tegen

C., specialist ouderengeneeskunde, wonende te D.,

werkzaam te E., verweerder in beide instanties,

gemachtigde: mr. J.M. Caro, advocaat te Amstelveen.

1.         Verloop van de procedure

A. - hierna klager - heeft op 8 maart 2012 bij het Regionaal Tuchtcollege te Amsterdam tegen specialist ouderengeneeskunde C. - hierna de arts - een klacht ingediend. Bij beslissing van 16 april 2013, onder nummer 12/099 heeft dat College de klacht als kennelijk ongegrond en zonder verder onderzoek in raadkamer afgewezen.

Klager is van die beslissing tijdig in hoger beroep gekomen. De arts heeft een verweerschrift in hoger beroep ingediend.

De zaak is in hoger beroep behandeld ter openbare terechtzitting van het Centraal Tuchtcollege van 3 april 2014, waar zijn verschenen klager vergezeld door zijn partner mevrouw F. alsmede de arts bijgestaan door mr. J.M. Caro.

Beide partijen hebben hun standpunten bepleit. Mr. J.M. Caro heeft dat gedaan aan de hand van een pleitnota die zij aan het Centraal Tuchtcollege heeft overgelegd.

2.         Beslissing in eerste aanleg

2.1       De in eerste aanleg vastgestelde feiten.

“2. De feiten

Op grond van de stukken kan van het volgende worden uitgegaan:

2.1 De moeder van klager, mevrouw G., geboren 1940, hierna te noemen “patiënte” is op 24 oktober 2011 opgenomen op de

psychogeriatrische afdeling van verpleeghuis H.. Het betrof een opname op grond van artikel 60 Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.

2.2 Verweerder is ondermeer werkzaam als BOPZ-arts. In deze hoedanigheid was hij bij patiënte betrokken.

2.3 Voor de opname woonde patiënte samen met klager thuis, waarbij klager zowel voor patiënte zorgde als buitenshuis werkte. De gezondheidssituatie van patiënte was in oktober 2011 dermate slecht, met name door dehydratatie, dat besloten is om tot voorgenoemde opname over te gaan. De opname heeft tot een verbetering van de gezondheidssituatie van patiënte geleid.

2.4 Klager kan zich niet, althans zeer moeilijk, vinden in de opname van zijn moeder en heeft –tevergeefs- getracht de opnamesituatie te beëindigen.

2.5 Bij beschikking van de rechtbank E. van 29 december 2011 zijn de twee andere kinderen van patiënte, benoemd tot mentor. Ook is er een bewindvoerder benoemd.

2.6 De mentoren hebben in februari 2012 bij verweerder aangegeven dat ze patiënte mee wilden nemen voor een vakantie naar Indonesië.

2.7 Verweerder heeft, onder voorwaarden, toestemming gegeven voor het tijdelijke vertrek van patiënte. Vooraf is besproken met de mentor of het de bedoeling was dat patiënte permanent in Indonesië zou blijven. Dat was op dat moment niet zeker. Ook is door verweerder aangegeven dat klager diende te worden geïnformeerd over het voorgenomen vertrek naar Indonesië.

2.8 Uiteindelijk is patiënte –zonder dat klager dit wist- naar Indonesië vertrokken en daar (kennelijk) gebleven. In een door verweerder van de behandelend arts in Indonesië ontvangen brief staat vermeld dat het goed met patiënte gaat.”

2.2       De in eerste aanleg ingediende klacht en het daartegen gevoerde verweer houden het volgende in.

“3. De klacht en het standpunt van klager

De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder (1) de gezondheid van patiënte in gevaar heeft gebracht door te oordelen dat zij in staat was om de lange reis naar Indonesië te maken en (2) klager onvoldoende op de hoogte heeft gebracht van zijn handelen betreffende patiënte.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klacht en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.”

2.3       Het Regionaal Tuchtcollege heeft aan zijn beslissing de volgende overwegingen ten grondslag gelegd.

“5. De overwegingen van het college

5.1 Ten aanzien van het eerste klachtonderdeel overweegt het college dat er geen feiten of omstandigheden zijn gebleken op grond waarvan verweerder, die samen met een andere arts het verzoek met betrekking tot het vertrek van patiënte naar Indonesië heeft beoordeeld ,anders had dienen te handelen dan hij feitelijk heeft gedaan. Mede doordat er voorwaarden zijn gesteld aan de verzorging gedurende het verblijf, is aannemelijk dat er voldoende aandacht is geweest voor de medische situatie van patiënte. Dat uiteindelijk patiënte in Indonesië is gebleven, kan verweerder niet worden verweten. Het eerste klachtonderdeel is ongegrond.

5.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel overweegt het college dat het wellicht begrijpelijk is dat klager zich gekwetst voelde door het plotselinge vertrek van zijn moeder waarover hij kennelijk niet tijdig is geïnformeerd. Op verweerder rustte echter geen verplichting om klager hieromtrent te informeren. Het feit dat verweerder de mentoren erop heeft gewezen dat klager diende te worden geïnformeerd, maakt dit geenszins anders. Ook het tweede klachtonderdeel is derhalve ongegrond.

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht kennelijk ongegrond is en zonder verder onderzoek in raadkamer zal worden afgewezen.

Verweerder kan met betrekking tot de klacht geen verwijt als bedoeld in artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg worden gemaakt.”

3.         Vaststaande feiten en omstandigheden

Het Centraal Tuchtcollege gaat voor de beoordeling van het hoger beroep uit van de feiten en de omstandigheden zoals zijn vastgesteld door het Regionaal Tuchtcollege en hierboven onder 2.1 staan weergegeven.

4.         Beoordeling van het hoger beroep

Procedure.

4.1 Klager beoogt de zaak in volle omvang aan het Centraal Tuchtcollege ter beoordeling voor te leggen. Hetgeen hij daartoe heeft aangevoerd komt in essentie neer op een herhaling van de stellingen die hij reeds in eerste aanleg heeft geuit. Hij concludeert (impliciet) tot gegrondheid van zijn klacht.

4.2 De arts heeft in hoger beroep gemotiveerd verweer gevoerd. Hij concludeert - zakelijk weergegeven -  primair tot niet-ontvankelijk verklaring van klager in zijn beroep en subsidiair tot verwerping van het beroep en bevestiging van de bestreden beslissing.

Beoordeling

4.3 De arts stelt in beroep - kort samengevat - dat klagers niet-ontvankelijk zijn in hun beroep omdat het beroepschrift niet de gronden van het beroep bevat zodat klager niet in zijn beroep kan worden ontvangen. Naar het oordeel van het Centraal Tuchtcollege, bevat het beroepschrift wel de gronden van beroep zoals vereist in artikel 73 lid 2 Wet BIG juncto artikel 19 lid 1 onder c van het Tuchtrechtbesluit BIG. Met name uit de behandeling ter terechtzitting en uit het door de arts gevoerde verweer, blijkt dat de gronden van beroep voldoende duidelijk zijn. Gelet op het vorenoverwogene is klager ontvankelijk in zijn beroep.  

4.4 Overigens heeft de behandeling van de zaak in hoger beroep  het Centraal Tuchtcollege geen aanleiding gegeven tot de vaststelling van andere feiten en tot andere beschouwingen en beslissingen dan die van het Regionaal Tuchtcollege. Het Centraal Tuchtcollege hecht eraan nog het navolgende op te merken. Voor zover klager in hoger beroep heeft aangevoerd dat de arts aan de moeder van klager slechts één maand verlof heeft gegeven terwijl zij nog steeds  in Indonesië verblijft, merkt het Centraal Tuchtcollege op dat dit laatste zich buiten de feitelijke invloedssfeer van de arts heeft voltrokken. Dat de moeder van klager na ommekomst van de maand  in Indonesië is gebleven, kan de arts dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.4. Gelet op het bovenstaande dient het beroep te worden verworpen.

5.         Beslissing

Het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg:

verwerpt het beroep.

Deze beslissing is gegeven door: mr. E.J. van Sandick, voorzitter, mr. J.P. Balkema en

mr. R.A. van der Pol, leden-juristen en drs. P.J. Schimmel en mr. drs. R.H. Zuijderhoudt, leden- beroepsgenoten en mr. H.J. Lutgert, secretaris, en uitgesproken ter openbare zitting van 15 mei 2014.   Voorzitter w.g.                           Secretaris w.g.