ECLI:NL:TGDKG:2018:37 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/629758 / DW RK 17/563

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:37
Datum uitspraak: 03-04-2018
Datum publicatie: 06-04-2018
Zaaknummer(s): C/13/629758 / DW RK 17/563
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klager zou onjuist zijn geïnformeerd over het kind geboden budget. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 3 april 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 23 mei 2017 met zaaknummer C/13/613150 / DW RK 16/846 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/629758 / DW RK 17/563 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

3. [  ],

gerechtsdeurwaarders te [  ],

4. [  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

5. [  ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 3 augustus 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen onder 4. en 5. genoemde gerechtsdeurwaarders, alsmede tegen een medewerkster van gerechtsdeurwaarderskantoor [  ] te [  ]. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 augustus 2016, is namens de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 23 mei 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij brief, ingekomen op 31 mei 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 februari 2018 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 3 april 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 15 maart 2006 is een vonnis ten laste van klager gewezen.

-           De gerechtsdeurwaarders zijn belast met de executie van het vonnis.

-           Op 6 juli 2015 is executoriaal derdenbeslag gelegd op de uitkering van klager.

-           Op 1 augustus 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 4 zich begeven naar de woning van klager. Gerechtsdeurwaarder sub 4 heeft aldaar beslag gelegd op de auto van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a : hij door een medewerkster van het kantoor telefonisch onjuist is geïnformeerd over het kindgebonden budget en over de vraag of zijn vakantiegeld al dan niet onder het beslag zou vallen;

b : er op 15 juli 2016 beslag zou worden gelegd op zijn inboedel, maar op die dag geen gerechtsdeurwaarder is verschenen;

c : gerechtsdeurwaarder sub 4 op 1 augustus 2016 is verschenen bij klager thuis, hij is binnengekomen en beslag heeft gelegd op roerende zaken;

d : de beslaglegging gezien de hoogte van de vordering meer machtsvertoon is dan een middel is om de zaak tot een einde te brengen;

e : in correspondentie veel tegenstrijdigheden staan met betrekking tot een rentestop en het overnemen van de schuld.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Ingevolge het daartoe bepaalde in de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen slechts klachten worden ingediend tegen gerechtsdeurwaarders (waaronder mede worden begrepen waarnemend-, toegevoegd- en kandidaat-gerechtsdeurwaarders). Klachten tegen een gerechts­deur­waar­ders­kantoor of medewerkers van een kantoor worden daarbij geacht te zijn gericht tegen gerechtsdeurwaarders, die voor dit kantoor c.q. de medewerkers verantwoordelijk zijn. Nu namens de gerechtsdeurwaarders niet is gesteld wie voor de beklaagde medewerkster van de vestiging te [  ] verantwoordelijk is, zullen alle aan die vestiging verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden worden aangemerkt. Verder zijn als beklaagden gemerkt de gerechtsdeurwaarders die door klager bij naam zijn genoemd in zijn klacht. Hiermee is in de aanhef van deze beslissing rekening gehouden.

4.2. Gerechtsdeurwaarders (waaronder mede wordt begrepen waarnemend gerechts­deur­waar­ders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat-gerechtsdeurwaar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding) zijn ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaar­ders­­wet aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechts­deur­waar­der, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert. Dat is niet het geval en zal in het navolgend per klachtonderdeel nader worden toegelicht.

4.3. Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarders hieromtrent hebben aangevoerd dat de door klager omschreven gang van zaken aangaande het telefoongesprek onjuist is. Gemotiveerd hebben de gerechtsdeurwaarders uiteengezet wat de betreffende medewerkster klager heeft geprobeerd uit te leggen. Nu de gerechtsdeurwaarders de stellingen van klager hieromtrent gemotiveerd hebben betwist en klager zijn stellingen niet nader heeft onderbouwd, kan niet worden bezien wie het gelijk aan zijn zijde heeft. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen kan dan ook niet worden vastgesteld.

4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarders hieromtrent hebben aangevoerd dat de brief waar klager het over heeft een vooraankondiging betreft. De gerechtsdeurwaarders hebben de betreffende brief overgelegd. In die brief staat dat de beslaglegging tegengehouden kon worden indien klager voor 15 juli 2016 het verschuldigde zou betalen dan wel voor die datum een betalingsregeling zou treffen. In de brief staat - anders dan klager betoogt - niet dat er op 15 juli 2016 iemand zou langskomen voor het leggen van beslag. Kennelijk heeft klager de brief onjuist geïnterpreteerd. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken. 

4.5. Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat klager bij vonnis van 15 maart 2006 is veroordeeld en nadien heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het op 1 augustus 2016 door gerechtsdeurwaarder sub 4. gelegde beslag op de auto van klager is niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klager op grond van artikel 3:276 BW met zijn hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klager. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken.

4.6. De standpunten van klager en gerechtsdeurwaarder sub 4. omtrent de feitelijke gang van zaken aangaande de beslaglegging op roerende zaken zijn tegenstijdig. Gerechtsdeurwaarder sub 4. heeft de stellingen van klager gemotiveerd betwist en weersproken. Klachtwaardig handelen op dit punt kan niet worden vastgesteld.

4.7. Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat klager de beslaglegging op zijn auto kennelijk als disproportioneel heeft ervaren. Ten aanzien van de proportionaliteit van een beslaglegging geldt dat de beslaglegger aansprakelijk kan zijn voor de gevolgen van een beslag, indien het beslag is gelegd voor een te hoog bedrag, lichtvaardig is gelegd of onnodig is gehandhaafd. Of hiervan sprake is moet worden beantwoord aan de hand van criteria die gelden voor misbruik van recht en aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de debiteur door het beslag op een van die goederen in zijn belangen wordt getroffen. Het is echter niet aan de tuchtrechter om hierover een oordeel te geven maar aan de gewone rechter. Dit door klager ingediende klachtonderdeel stuit hierop af.

4.8. Met betrekking tot klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat klager in zijn klacht stelt dat een medewerkster van de gerechtsdeurwaarders telefonisch zou hebben gezegd dat de vordering op 30 oktober 2013 zou zijn doorverkocht aan [  ], maar dat uit een exploot van 29 juni 2015 zou volgen dat de vordering op 28 maart 2014 was doorverkocht. De gerechtsdeurwaarders erkennen in hun verweerschrift dat de overgang van de vordering inderdaad op 30 oktober 2013 heeft plaatsgevonden en dat de genoemde datum in het exploot van 29 juni 2015 onjuist is. De onjuiste vermelding van de datum in het exploot lijkt een vergissing te zijn. Indien een gerechtsdeurwaarder een vergissing maakt, maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Daarvan is niet gebleken. Klager is door de foutieve datum niet op enige wijze benadeeld of in zijn belangen geschaad.

4.9. Met betrekking tot de rentestop waar klager aan refereert overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarders klager al in 2015 hebben verzocht om bewijsstukken over de rentestop. Deze stukken hebben de gerechtsdeurwaarders niet van klager mogen ontvangen. De brief van 24 februari 2011 die klager bij zijn klacht heeft overgelegd is de gerechtsdeurwaarders onbekend en zij nemen daar voor het eerst kennis van in de onderhavige procedure. Uit die brief blijkt dat een ander gerechtsdeurwaarderskantoor akkoord is gegaan met een rentestop, onder de voorwaarde dat klager een overeengekomen betalingsregeling stipt zou nakomen. Nu klager zich kennelijk niet stipt aan de voorwaarden van die overeengekomen betalingsregeling heeft gehouden, is deze komen te vervallen. Datzelfde geldt dan eveneens voor de rentestop. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarders is niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat:

a: de gerechtsdeurwaarders de vordering ten onrechte hebben geïnd, nu hij in 2013 een Coutesey Notice naar de toenmalige schuldeiser heeft verzonden, waarop niet is gereageerd;

b: de gerechtsdeurwaarders ten onrechte het kindgebonden budget hebben mee berekend bij het vaststellen van de beslagvrije voet.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Voor zover klager nieuwe klachten in verzet heeft aangevoerd kan hij daarin niet worden ontvangen. Volgens vaste rechtspraak van het gerechtshof Amsterdam dient de kamer bij de behandeling van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter de oorspronkelijke klacht te toetsen. Dit betekent dat in verzet de oorspronkelijke klacht niet met nieuwe klachten kan worden aangevuld.

7.2 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 april 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.