ECLI:NL:TGDKG:2018:2 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/630291 / DW RK 17/596

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:2
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 01-02-2018
Zaaknummer(s): C/13/630291 / DW RK 17/596
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Rente en buitengerechtelijke kosten. Verzoek om kwijtschelding. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens. Verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 6 juni 2017 met zaaknummer C/13/620401 / DW RK 16/1341 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/630291 / DW RK 17/596 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

gerechtsdeurwaarders te [  ],

beklaagden,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mailbericht met bijlagen, ingekomen op 7 december 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 11 januari 2017, hebben de gerechtsdeurwaarders gereageerd.

Bij beslissing van 6 juni 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van diezelfde datum. Bij e-mail, ingekomen op 8 juni 2017, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 december 2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 30 januari 2018.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij brief van 9 mei 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders klager aangemaand de openstaande vordering bij [  ] binnen veertien dagen te betalen.

-           Bij e-mailbericht van 10 mei 2016 heeft klager bezwaar tegen de aanmaning gemaakt.

-           Bij brief van 30 mei 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders, na overleg met [  ], de openstaande vordering uitgebreid toegelicht en verzocht het openstaande bedrag uiterlijk voor 8 juni 2016 te betalen.

-           Bij brief van 10 juni 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders de met klager overeengekomen betalingsregeling van € 20,-- per maand bevestigd.

-           Bij e-mailbericht van 30 november 2016 heeft klager de gerechtsdeurwaarders verzocht om mee te denken hoe hij zijn schuld kan aflossen, nu zijn inkomen drastisch is verminderd.

-           Bij brief van 5 december 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders klager     medegedeeld dat de betalingsverplichting blijft bestaan en is klager in de gelegenheid gesteld een voorstel voor een (tijdelijke) minimale betalingsregeling in te dienen.

-           Bij brief van 7 december 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders, onder voorbehoud van de goedkeuring van [  ], klager toegestaan een betaling van tenminste € 10,-- per maand te verrichten.

-           Bij e-mailbericht van 8 december 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders klager medegedeeld niet aan het verzoek van klager om de buitengerechtelijke kosten en rente te corrigeren te kunnen voldoen, nu klager niet in staat is geweest de volledige vordering binnen de eerste termijn van veertien dagen te voldoen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders:

a: de buitengerechtelijke kosten ten onrechte hebben verhoogd;

b: zijn verzoek om kwijtschelding van de vordering hebben afgewezen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu niet duidelijk is welke gerechtsdeurwaarder verantwoordelijk is voor het handelen dat door klager ter discussie wordt gesteld worden de in de aanhef van deze beschikking vermelde en aan het kantoor waartegen de klacht zich richt verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagden aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Klager stelt dat een medewerker van de gerechtsdeurwaarders akkoord is gegaan met het verzoek van klager dat de rente en buitengerechtelijke kosten niet zouden worden verhoogd, zolang de klacht die klager heeft ingediend bij de [  ] nog loopt. De gerechtsdeurwaarders ontkennen deze toezegging uitdrukkelijk in hun verweer. De voorzitter stelt vast dat uit de overgelegde producties niets van de door klager gestelde toezegging blijkt. Nu tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt niet kan worden vastgesteld, dient de klacht als ongegrond te worden afgewezen.

4.4 De voorzitter stelt voorop dat een betalingsregeling een gunst is van de opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht voor de schuldenaar. In dit geval zijn de gerechtsdeurwaarders, nadat klager heeft aangegeven niet meer aan de eerder overeengekomen betalingsregeling te kunnen voldoen, akkoord gegaan met een betalingsregeling van € 10,-- per maand. Verder blijkt uit de brieven van de gerechtsdeurwaarders van 5 en 7 december 2016, anders dan klager stelt, dat de gerechtsdeurwaarders wel degelijk met klager willen meedenken over een oplossing om de openstaande vordering te kunnen betalen. Uit de overgelegde producties blijkt niet dat klager heeft verzocht om kwijtschelding van de vordering, wat overigens niet tot de bevoegdheden van de gerechtsdeurwaarders behoort, maar aan de opdrachtgever is. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de voorzitter hem ten onrechte wantrouwt. De behandelend ambtenaar heeft telefonisch toegezegd dat klager de schuld in termijnen mocht terug betalen zonder rente en buitengerechtelijke kosten. Klager kan dit dan ook niet schriftelijk aantonen. Ook het verzoek om kwijtschelding heeft klager telefonisch gedaan. De behandelend ambtenaar zou dit met haar leidinggevende gaan overleggen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Niet kan worden vastgesteld wat telefonisch tussen partijen is afgesproken. Thans kan dan ook niet worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarders afspraken niet zijn nagekomen en hen iets te verwijten valt. De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient dan ook ongegrond te worden verklaard.

7.2 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.