ECLI:NL:TGDKG:2018:19 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 554.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:19
Datum uitspraak: 30-01-2018
Datum publicatie: 06-03-2018
Zaaknummer(s): 554.2017
Onderwerp: KBvG
Beslissingen:
  • Geldboete
  • Schorsing in de uitoefening van het ambt
Inhoudsindicatie:   Klacht gegrond. Maatregel: geldboete en schorsing. Klacht wegens het niet naleven van artikel 21 van de verordening KBvG Normen voor kwaliteit. De gerechtsdeurwaarder beschikt vanaf 22 oktober 2016 niet over een positief toetsingsverslag. De gerechtsdeurwaarder is bij tussenbeslissing van 10 oktober 2017 in de gelegenheid gesteld een nieuwe toetsing te laten uitvoeren. Terwijl het nieuwe (positieve) toetsingsverslag ter accordering bij het bestuur van de KBvG lag, is inmiddels o.a. duidelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder zijn kantoor aan een ander gerechtsdeurwaarderskantoor heeft overgedragen. Nu het bestuur van de KBvG heeft overwogen dat geen positief toetsingsverslag kan worden afgegeven aan een kantoor dat niet meer bestaat, blijft het gegeven dat de gerechtsdeurwaarder niet beschikt over een positief toetsingsverslag. Gelet op de overige omstandigheden rondom de gerechtsdeurwaarder heeft de kamer aanleiding gezien naast de boete, ook een schorsing op te leggen.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 30 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/629565 / DW RK 17/554 ingesteld door:

[   ]

gevestigd te [   ],

klaagster,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 29 mei 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift met bijlagen, ingekomen op 21 juli 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 september 2017 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. Bij tussenbeslissing van 10 oktober 2017 is de behandeling van de klacht aangehouden. De klacht is verder behandeld ter openbare terechtzitting van 19 december 2017, alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 30 januari 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Ingevolge artikel 21 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit is iedere gerechtsdeurwaarder (lid van de KBvG) verplicht zorg te dragen voor toetsing van zijn kantoor en dient hij, naar aanleiding hiervan, te beschikken over een positief toetsingsverslag en een positieve beoordeling.

-          Op 3 oktober 2016 heeft de toetsing van het kantoor van de gerechtsdeurwaarder plaatsgevonden.

-          Op 4 oktober 2016 heeft de auditor per mail aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat er een (behoorlijk) aantal non-conformiteiten is gesignaleerd.

-          Op 11 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder gemotiveerd gereageerd op de constateringen van de auditor.

-          Op 21 oktober 2016 is het concept verslag door de auditor voorgelegd aan de gerechtsdeurwaarder.

-          Op 22 oktober 2016 is de (eerdere) positieve beoordeling van de gerechtsdeurwaarder verlopen.

-          Op 11 november 2016 heeft de auditor het concept verslag deels aangepast en ter ondertekening voorgelegd aan de gerechtsdeurwaarder.

-          Op 17 november 2016 is het toetsingsverslag ingediend bij de Commissie KBvG Normen voor Kwaliteit (hierna: Commissie).

-          Uit het toetsingsverslag is gebleken dat op enige normen onder de grens werd gescoord en dat ook niet is voldaan aan de best practices. De Commissie heeft aan het Bestuur van de KBvG geadviseerd om in navolging van de auditor een negatieve beoordeling af te geven, hetgeen het Bestuur ook heeft gedaan. De gerechtsdeurwaarder is bij brief van 20 januari 2017 hiervan op de hoogte gesteld door het Bestuur. De gerechtsdeurwaarder heeft geen bezwaar aangetekend tegen deze beslissing.

-          Bij tussenbeslissing van 10 oktober 2017 is de behandeling aangehouden, teneinde de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid te stellen een nieuwe toetsing te laten uitvoeren.

-          Op 7 november 2017 is het kantoor van de gerechtsdeurwaarder getoetst.

-          Bij beslissing van 15 november 2017 is de gerechtsdeurwaarder geschorst voor de duur van 6 maanden na een klacht van het Bureau Financieel Toezicht (hierna: BFT).

-          Op  22 november 2017 heeft de auditor het verslag (van de toetsing) aan de KBvG gezonden met het verzoek aan het bestuur van de KBvG (hierna; het bestuur) om over te gaan tot afgifte van een positief toetsingsverslag.

-          Op 7 december 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder zijn kantoor overgedaan aan [   ].

-          Bij brief van 14 december 2017 heeft het bestuur aan de gerechtsdeurwaarder laten weten dat zij besloten heeft om de gerechtsdeurwaarder geen positief toetsingsverslag te verlenen.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder te handelen in strijd met artikel 21 van de Verordening en het Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit. 

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2  Daarvan is hier sprake. Bij tussenbeslissing van 10 oktober 2017 is reeds vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarder gehandeld heeft in strijd met artikel 21 van de Verordening en het Reglement KBvG Normen voor Kwaliteit, omdat hij over een periode van (ongeveer) 11 maanden niet beschikte over een positief toetsingsverslag. Ter terechtzitting van 12 september 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder verklaard stappen te zetten om een positief toetsingsverslag te verkrijgen. De aanhouding van de uitspraak was er dan ook op gericht om de gerechtsdeurwaarder daartoe in de gelegenheid te stellen en dan te bezien wat een eventueel passende maatregel voor het verzuim zou zijn..

4.3 Uit het verhandelde ter terechtzitting van 19 december 2017 is naar voren gekomen dat het kantoor van de gerechtsdeurwaarder op 7 november 2017 is getoetst en dat het verslag daarvan op 22  november 2017 is gezonden aan de KBvG. De auditor heeft geconcludeerd dat er een professionaliseringsslag heeft plaatsgevonden en heeft het bestuur verzocht over te gaan tot afgifte van een positief toetsingsverslag. Het bestuur is echter niet overgegaan tot de afgifte daarvan, omdat inmiddels is gebleken dat de gerechtsdeurwaarder, na een klacht van het BFT, voor de duur van zes maanden (voorwaardelijk) is geschorst. Daarnaast is het het bestuur duidelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder een overname kandidaat had gevonden voor zijn kantoor (waarvan de feitelijke overname inmiddels heeft plaatsgevonden op 7 december 2017).

4.4 In het licht van alle ontwikkelingen rondom zijn ambt, waaronder zijn schorsing en de overdracht van zijn kantoor aan [   ], overweegt de gerechtsdeurwaarder zijn ontslag aan te bieden. Niet alleen verbiedt het concurrentiebeding hem opnieuw kantoor te houden, de kans dat het BFT op de volgende hoorzitting in januari 2018 zal sturen op ontzetting uit het ambt is zeer groot, aldus de gerechtsdeurwaarder.

4.5 De Kamer is van oordeel dat de overtreding op zich, en de periode dat deze voortduurt, een substantiële boete zou rechtvaardigen. De betreffende verordening is tot stand gekomen ter bevordering van een goede beroepsuitoefening en vakbekwaamheid van de leden van de KBvG. Een toetsing als bedoeld in artikel 21 van de verordening maakt daar een noodzakelijk deel van uit en mag, ter bescherming van de beroepsuitoefening, niet vrijblijvend worden opgevat door haar leden. De gerechtsdeurwaarder die dit wel doet en daarmee de kwaliteitseisen voor de uitvoering van het ambt naast zich neerlegt, zal daar de (financiële) consequenties voor moeten dragen. Daarbij speelt een rol het financiële voordeel dat de gerechtsdeurwaarder behaalde in de periode dat hij in overtreding handelde. Collega-gerechtsdeurwaarders hebben namelijk kosten moeten maken die de gerechtsdeurwaarder niet gemaakt heeft. Echter, gelet op de omstandigheden dat de gerechtsdeurwaarder geen kantoor meer heeft en voorwaardelijk is geschorst sinds 15 november 2017, ziet de Kamer aanleiding de boete te beperken tot € 2.000,-, maar daarnaast een schorsing op te leggen. Om de ernst van de overtreding te benadrukken acht de Kamer een schorsing voor de duur van vier maanden op zijn plaats.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-          verklaart de klacht gegrond.

-          legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel op tot betaling van een geldboete van € 2.000,00 met aanzegging dat de Kamer de ex artikel 43 lid 5 van de gerechtsdeurwaarderswet door haar te bepalen termijn en de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de boete moet voldoen, na het onherroepelijk worden van deze beslissing per aangetekende brief aan de gerechtsdeurwaarder zal mededelen.

-          legt de gerechtsdeurwaarder de maatregel van schorsing voor de duur van vier maanden op. Tot oplegging daarvan wordt overgegaan na het onherroepelijk worden van deze beslissing en op een aan de gerechtsdeurwaarder schriftelijk meegedeelde datum van ingang.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.