ECLI:NL:TGDKG:2018:18 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 659.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:18
Datum uitspraak: 23-01-2018
Datum publicatie: 06-03-2018
Zaaknummer(s): 659.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarder heeft, geheel tegen de geldende afspraak in, gelden (inhoudingen) té lang onder zich gehouden.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 23 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/610785 / DW RK 16/659 ingesteld door:

[   ]

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 23 juni 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehechte brief met bijlagen, ingekomen op 24 augustus 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 november 2017, alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 januari 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

1.1 De gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van de ex-partner van klager op 6 november 2015, ten laste van klager, executoriaal derdenbeslag gelegd onder de Rabobank op basis van een beschikking voorlopige voorzieningen van 13 oktober 2014 en twee grossen van notariële aktes schenking/kwijtschelding en cessie van 11 juli 2012. De notariële aktes waren niet betekend. Bij brief van 19 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder het beslag opgeheven, nadat hij op de nietigheid van het beslag door de advocaat van klager was gewezen. Op 20 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de aktes alsnog betekend.

1.2 Op 4 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klager executoriaal derdenbeslag gelegd onder het UWV en op 9 december 2015 onder de werkgever van klager.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      op 6 november 2015 onrechtmatig beslag heeft gelegd en de bankkosten van het beslag ondanks diverse verzoeken niet heeft vergoed. Na de betekening van de beschikking van 13 oktober 2014, op 13 april 2015, was de gerechtsdeurwaarder er al van op de hoogte gesteld dat er geen achterstand in de betaling van alimentatie bestond. Deze beschikking voorlopige voorziening is door de inschrijving van de echtscheiding op 23 juni 2015 vervallen. Ook op 6 november 2015 bestond die betalingsachterstand niet. De betekening van de notariële aktes heeft voorafgaand aan de beslaglegging niet plaatsgevonden;  

b)      ook de twee andere beslagen heeft gelegd zonder dat daaraan een betalingsachterstand ten grondslag lag. Daarbij zijn onjuiste kosten in rekening gebracht;

c)      zich niet aan de afspraak heeft gehouden een op grond van beslag geïncasseerd bedrag aan klager af te dragen. Klager heeft op grond daarvan nog een bedrag van € 3.000,00 te vorderen. Deze afspraak is gemaakt voorafgaand aan de behandeling van een kort geding waarbij een beslag werd geschorst;

d)     de beslagvrije voet niet juist heeft bepaald.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 De gerechtsdeurwaarder heeft toegegeven dat er bij het leggen van het eerste beslag sprake is geweest van een vergissing. Direct nadat daarop was gewezen is het beslag echter opgeheven. De gerechtsdeurwaarder betreurt deze vergissing, maar er bestond op het moment van beslaglegging wel een betalingsachterstand aan kinderalimentatie van € 3.826,19.

3.2 Voor het overige heeft de gerechtsdeurwaarder de klacht gemotiveerd weersproken. Op uitdrukkelijke instructie zijn alsnog twee beslagen gelegd. De opdrachtgever heeft bij herhaling opgave gedaan van de achterstand in de betaling van de kinderalimentatie en van de bedragen, die verschuldigd waren op grond van de notariële aktes, in totaal een bedrag van € 42.326,00.

3.3 Bij vonnis van 15 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de beslagen die gelegd waren uit kracht van de notariële aktes moesten worden opgeheven op grond van een belangenafweging.

3.4 Voorafgaand aan de behandeling van het kort geding is aanvankelijk overeengekomen dat de executie werd geschorst. Vanaf 25 maart 2016 moest de executie weer worden hervat. Gedurende de periode van de schorsing, vanaf 22 januari tot en met 25 maart 2016, zijn drie betalingen ontvangen, in totaal

€ 2.056,74. Dit bedrag komt klager toe en is inmiddels aan hem afgedragen.

3.5 De beslagvrije voet is na ontvangst van gegevens van klager, op 14 april 2016 opnieuw vastgesteld. De te veel ingehouden bedragen zijn aan klager afgedragen. 

3.6 Tot slot heeft de gerechtsdeurwaarder zich op zijn ministerieplicht beroepen.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de Kamer als volgt. Indien een gerechtsdeurwaarder een, zoals hijzelf ter zitting verwoordde, “enorme blunder” begaat, zoals beslaglegging zonder dat de daaraan voorafgaande betekening heeft plaatsgevonden, maakt hij zich daarmee niet zonder meer ook schuldig aan handelen of nalaten dat tuchtrechtelijk dient te worden bestraft. Dit kan anders zijn wanneer de vergissing of fout klaarblijkelijk het gevolg is van grove onzorgvuldigheden of handelen tegen beter weten in. Daarvan is echter niet gebleken. Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder de betreffende fout relatief snel gecorrigeerd door het beslag op te heffen.  

4.3 Ten aanzien van klachtonderdelen b en d overweegt de Kamer als volgt. De enkele niet nader door klager onderbouwde stelling dat de gerechtsdeurwaarder onjuiste kosten in rekening heeft gebracht is onvoldoende om tuchtrechtelijk laakbaar handelen van de gerechtsdeurwaarders vast te stellen. Hetzelfde geldt voor de stelling ten aanzien van de onjuist gehanteerde beslagvrije voet. Klager volstaat met algemeenheden zonder nadere toelichting of onderbouwing.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de Kamer als volgt. Met de bevestiging van klager ter zitting dat betaling inmiddels heeft plaatsgevonden, houdt de klacht als aanvankelijk voorgesteld geen stand meer. De gerechtsdeurwaarder heeft echter naar het oordeel van de Kamer, door inhoudingen, die plaats hebben gevonden in januari t/m maart 2016, pas af te dragen rond eind juni 2016, de gelden té lang onder zich gehouden. Geheel tegen de geldende afspraak in. Dit kan de gerechtsdeurwaarder worden aangerekend. Daarbij speelt ook een rol dat de gerechtsdeurwaarder ter zitting geen enkele helderheid heeft kunnen bieden over hoe dit heeft kunnen gebeuren. Klachtonderdeel c is dan ook terecht gesteld.

4.5 De Kamer zal gelet op het hiervoor overwogene klachtonderdeel c gegrond verklaren. De Kamer is op grond van het vorenstaande van oordeel dat oplegging van na te melden tuchtrechtelijke maatregel in dit geval passend en geboden is.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-        verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L van Berkum en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.