ECLI:NL:TGDKG:2018:15 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 420.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2018:15
Datum uitspraak: 23-01-2018
Datum publicatie: 05-03-2018
Zaaknummer(s): 420.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht (gedeeltelijk) gegrond. Maatregel: berisping. De gerechtsdeurwaarder heeft – wat de inhoud daarvan ook zou mogen zijn – helemaal niet gereageerd op de brieven van klager.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 3

Beslissing van 23 januari 2018 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/606987 / DW RK 16/420 ingesteld door:

[   ] ,

wonende te [   ],

klager,

gemachtigde: mr. [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 28 april 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 19 augustus 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 21 november 2017, alwaar klager, alsmede zijn gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 23 januari 2018.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           In juli 2013 heeft klager zijn dossier op het kantoor van de gerechtsdeurwaarder afgegeven, met het verzoek dit dossier in behandeling te nemen.

-           De gerechtsdeurwaarder is het dossier om onduidelijke redenen kwijtgeraakt en heeft na ontvangst van kopieën alsnog een dossier aangemaakt en een tweede grosse van het vonnis opgevraagd.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft klager vervolgens telefonisch en bij brieven van 13 september 2013, 27 september 2013 en 29 oktober 2013 verzocht om specificaties om de hoogte van de vordering te kunnen bepalen, alvorens over te kunnen gaan tot het treffen van executiemaatregelen.

-           Bij brief van 3 december 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld het dossier kosteloos te sluiten vanwege het uitblijven van de gevraagde specificaties van de vordering. Hierbij is het complete dossier alsmede de tweede originele grosse meegezonden.

-           Bij brief van 20 mei 2015 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder verzocht om informatie omtrent de voortgang van de zaak. Omdat hierop geen reactie is gekomen heeft klager het verzoek herhaald bij brief van 9 juni 2015.

-           Bij e-mailbericht van 10 juni 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager geïnformeerd dat het dossier eind 2013 kosteloos is gesloten, omdat na herhaald verzoek geen reacties noch de gevraagde specificaties van klager zijn ontvangen.

-           Bij brief van 6 augustus 2015 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder verzocht om nadere informatie omtrent de gestelde betalingen en verzonden brieven. Omdat hierop geen reactie is gekomen heeft klager het verzoek herhaald bij brief van 10 november 2015.

-           Bij e-mailbericht van 11 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de eerder genoemde brieven aan klager verzonden en nogmaals aangegeven dat het betreffende dossier reeds twee jaar is gesloten en dat hij ervanuit gaat dat hij verder geen correspondentie over de zaak zal ontvangen.

-           Bij brief van 30 december 2015 heeft klager aan de gerechtsdeurwaarder bericht dat hij de in de brief van 11 november 2015 gestelde brieven van

27 september 2013, 29 oktober 2013 en 3 december 2013 niet heeft ontvangen en hij dan ook niet in het bezit is van het complete dossier. Klager dient in de brief tevens een klacht tegen de gerechtsdeurwaarder in. Omdat hierop geen reactie is gekomen heeft klager de gerechtsdeurwaarder bij brief van 11 april 2016 aan deze brief herinnerd. Hierop heeft de gerechtsdeur-waarder evenmin gereageerd.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a)      stelt brieven aan hem te hebben verzonden op 27 september 2013, 29 oktober 2013 en 3 december 2013, welke brieven niet door hem zijn ontvangen;

b)      de (betwiste) brief van 3 december 2013 niet aangetekend heeft verzonden, hetgeen gelet op de belangrijkheid van de stukken wel op de weg van de gerechtsdeurwaarder had gelegen;

c)      niet heeft gereageerd op zijn brieven van 30 december 2015 en 11 april 2016;

d)     niet heeft gereageerd op zijn beroep op de klachtenprocedure van de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 30 december 2015.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klager onder zijn verantwoordelijkheid valt, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat uit de overgelegde producties blijkt dat de gerechtsdeurwaarder de brieven van 27 september 2013,

29 oktober 2013 en 3 december 2013 naar het door klager opgegeven adres heeft verzonden. Gelet daarop was er voor de gerechtsdeurwaarder geen aanleiding om aan te nemen dat zijn brieven niet werden ontvangen. Klager heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat de brieven niet door hem zijn ontvangen. De Kamer houdt het er dan ook voor dat de gerechtsdeurwaarder de genoemde brieven aan klager heeft verzonden. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat op een gerechtsdeurwaarder geen wettelijke verplichting rust om stukken aangetekend te verzenden. De klacht stuit hierop af.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c en d erkent de gerechtsdeurwaarder dat hij niet heeft gereageerd op de brieven van klager van 30 december 2015 en 11 april 2016. De gerechtsdeurwaarder stelt zich in zijn verweerschrift (als ook ter zitting) op het standpunt dat hij reeds meermalen op de standpunten van klager heeft gereageerd en dat hij om die reden geen aanleiding heeft gezien om nogmaals op brieven van klager te reageren. De gerechtsdeurwaarder heeft echter over het hoofd gezien dat klager in de brief van 30 december 2015 een beroep heeft gedaan op de interne klachtenprocedure, welke brief klager bij brief van 11 april 2016 in herinnering heeft gebracht.

4.6 Van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde en/of geweest zijnde incasso of executie binnen een redelijke termijn beantwoordt. Nu beantwoording van de brieven in zijn geheel is uitgebleven – wat de inhoud van deze brieven ook zou mogen zijn – is klachtonderdeel c van de klacht terecht voorgesteld.

4.7 De Kamer zal gelet op het hiervoor overwogene klachtonderdeel c gegrond verklaren. De Kamer is op grond van het vorenstaande van oordeel dat oplegging van na te melden tuchtrechtelijke maatregel in dit geval passend en geboden is.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdeel c gegrond;

-        verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. L. van Berkum en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 januari 2018, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.