ECLI:NL:TGDKG:2017:92 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 1173.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:92
Datum uitspraak: 09-05-2017
Datum publicatie: 06-07-2017
Zaaknummer(s): 1173.2015
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Er bestond bij klaagster onduidelijkheid over het bedrag dat na het bankbeslag op de tussenrekening stond gereserveerd. De Kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder weliswaar reeds op 4 augustus 2015 aan de bank heeft doorgegeven dat de derdenverklaring inzake twee dossiers in goede orde was ontvangen en dat het gelegde beslag na uitbetaling van het getroffen saldo als opgeheven kon worden beschouwd, maar dat de gerechtsdeurwaarder gelet op het schrijven van klaagster in december 2015 alsmede het feit dat het gereserveerde bedrag nog niet was uitgekeerd, kon weten dat er iets niet in orde was. Het had, gelet op de zorgplicht van de gerechtsdeurwaarder, op zijn weg gelegen om eerder contact met de bank op te nemen om te kijken wat het probleem is en klaagster hierover te berichten.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 mei 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/599776 / DW RK 15/1173 ingesteld door:

[  ]

wonende te [   ]

klaagster,

tegen:

[  ]

gerechtsdeurwaarder te [  ]

beklaagde,

gemachtigde: [  ]

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 23 december 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 februari 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is aangevuld bij e-mailbericht van 29 februari 2016. Klaagster heeft schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 maart 2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 9 mei 2017.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder heeft op 26 mei 2015 executoriaal derdenbeslag gelegd onder de [  ] ten laste van klaagster.

-           Het bedrag waarop beslag is gelegd heeft enkele maanden op een tussenrekening gestaan.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat - dat er beslag is gelegd op haar betaalrekening. Het bedrag dat onder het beslag valt staat op een tussenrekening van de [  ]. Op herhaaldelijke brieven en e-mailberichten aan het kantoor van de gerechtsdeurwaarder met de vraag of zij het bedrag zullen innen of weer vrij zullen geven heeft klaagster geen reactie mogen ontvangen. Ook krijgt zij geen reactie op aflossingsvoorstellen. Door de beslaglegging is klaagster in de problemen gekomen met de betaling van de huur. Zij heeft van de verhuurder een brief ontvangen waarin staat dat zij de woning binnenkort moet verlaten.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is gericht tegen [  ]. Dat is de naam van een gerechtsdeurwaarderskantoor en een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Uit de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het dossier van klaagster onder zijn verantwoordelijkheid valt, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet. 

4.3 De Kamer stelt vast dat uit het e-mailbericht van klaagster van 9 december 2015 alsmede de onderhavige klacht van 18 december 2015 valt af te leiden dat er onduidelijkheid bij klaagster bestond omtrent het bedrag dat na het gelegde bankbeslag van 26 mei 2015 nog op de tussenrekening van de [  ] stond gereserveerd. Tevens staat vast dat de gerechtsdeurwaarder het gereserveerde bedrag op dat moment nog niet had ontvangen. Ter zitting is niet betwist dat de gerechtsdeurwaarder eerst eind februari 2016 contact met klaagster heeft opgenomen omtrent het gelegde bankbeslag. Aan klaagster is uitgelegd dat er een fout bij de bank is gemaakt en niet bij de gerechtsdeurwaarder. Het bedrag dat stond gereserveerd op de tussenrekening van de [  ] is uiteindelijk op 19 maart 2016 aan de gerechtsdeurwaarder uitgekeerd. De Kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder weliswaar reeds op 4 augustus 2015 aan de [  ] heeft doorgegeven dat de derdenverklaring inzake twee dossiers in goede orde was ontvangen en dat het gelegde beslag na uitbetaling van het getroffen saldo als opgeheven kon worden beschouwd, maar dat de gerechtsdeurwaarder gelet op het schrijven van klaagster in december 2015 alsmede het feit dat het gereserveerde bedrag nog niet was uitgekeerd, kon weten dat er iets niet in orde was. Het had, gelet op de zorgplicht van de gerechtsdeurwaarder, op zijn weg gelegen om eerder contact met de bank op te nemen om te kijken wat het probleem is en klaagster hierover te berichten. De Kamer acht de klacht op dit onderdeel gegrond.

4.4 De stelling van klaagster dat zij de huur door de beslaglegging niet meer kon betalen kan niet worden gevolgd. Klaagster kon immers wel over het geld beschikken dat na de beslaglegging op haar rekening is binnengekomen. Dat het bedrag dat door het bankbeslag was getroffen lang op de tussenrekening van de [  ] heeft gestaan maakt dit niet anders. Het getroffen bedrag was bovendien lager dan de vordering waarvoor het beslag was gelegd, zodat klaagster ook geen recht had op teruggave (van een deel) daarvan.

4.5 De Kamer is van oordeel dat kan worden volstaan met de constatering dat de klacht gedeeltelijk gegrond is. De Kamer acht onvoldoende termen aanwezig om over te gaan tot het opleggen van een maatregel.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de gegrond;

-        ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. W.M. de Vries en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 mei 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.