ECLI:NL:TGDKG:2017:87 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 675.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:87
Datum uitspraak: 06-06-2017
Datum publicatie: 06-07-2017
Zaaknummer(s): 675.2016
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Niet gebleken dan wel aangetoond is dat klager aan de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft gegeven om de verbeurde dwangsommen te incasseren. De klacht dat de gerechtsdeurwaarder excessief heeft gedeclareerd is dan ook terecht voorgesteld. Nu geen sprake was van een andere opdracht dan het uitbrengen van een exploot en de gerechtsdeurwaarder evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat er overeenstemming is bereikt over het berekenen van of de hoogte van incassoprovisie en/of afwikkelingskosten, heeft klager zich terecht op het standpunt gesteld dat de gerechtsdeurwaarder in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet op de rechtsbijstand alsmede het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000. In zijn afrekening deelt de gerechtsdeurwaarder klager mee dat hij hem in de ene zaak een bedrag van zal overmaken. In zijn declaratie van diezelfde datum gunt de gerechtsdeurwaarder klager in de andere zaak een termijn van 14 dagen om het gedeclareerde bedrag te betalen. Het past de gerechtsdeurwaarder dan niet om op het af te rekenen bedrag het gedeclareerde bedrag in mindering te brengen, want van een opeisbare, verrekenbare vordering was, gelet op de betalingstermijn van 14 dagen, op dat moment nog geen sprake. Klacht gedeeltelijk gegrond met de maatregel van berisping.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 6 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/611048 / DW RK 16/675 ingesteld door:

[  ] ,

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 29 juni 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op

1 augustus 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 6 juni 2017.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 8 maart 2016 van de rechtsbank Arnhem zijn [  ] (hierna: x) en [  ] (hierna: y) op straffe van een dwangsom veroor­deeld tot afgifte van bepaalde documenten aan klager.

-           Aan klager is een toevoeging met nummer 2FF9997 verleend.

-           Op 11 april 2016 is de gerechtsdeurwaarder, in opdracht van klager, overge­gaan tot het aan beide vennootschappen betekenen van een herstelexploot.

-           Bij exploten van 9 mei 2016 en 18 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder [x] en [y] aangezegd dat niet is voldaan aan het bepaalde in de beschik­king en bevel gedaan om binnen twee dagen verbeurde dwangsommen te voldoen van € 10.000,00 vermeerderd met de kosten van die exploten.

-           Bij vonnis van 24 juni 2016 heeft de voorzieningenrechter, op vordering van klager, de gerechtsdeurwaarder veroordeeld tot betaling van een geld­som, bestaande uit een resterend deel van geïncasseerde bedragen.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft voldaan aan de veroordelingen in voornoemd vonnis van de voorzieningenrechter.

2. De klacht

Klager verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat hij:

a :         excessief heeft gedeclareerd;

b :         onbevoegd heeft verrekend;

c :         ten onrechte kosten heeft doorberekend aan klager voor het opstellen van herstel­exploten;

d :         in strijd heeft gehandeld met artikel 40 van de Wet op de rechtsbijstand alsmede het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000;

e :         klager niet (tijdig) heeft geïnformeerd dat de gelden waren ontvangen;

f :         niet tijdig de ontvangen gelden heeft doorgestort naar klager;

g :         de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland onjuist heeft geïnfor­meerd met betrekking tot de datum waarop de gelden zijn ontvangen;

h :         onrechtmatig de verrekende gelden zich heeft toegeëigend.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (waarnemend) gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat gerechtsdeur­waar­ders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25 lid 1 bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechts­deurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechts­deurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat niet is gebleken dan wel aangetoond dat klager aan de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft gegeven om de verbeurde dwangsommen te incasseren. In het e-mailbericht van klager van 2 mei 2016 met als onderwerp “executie”, waar de gerechtsdeurwaarder naar verwijst, heeft klager de gerechtsdeurwaarder enkel verzocht om [x] bij exploot te bevelen om tot betaling van de verbeurde dwangsommen over te gaan. De klacht is op dit onderdeel dan ook terecht voorgesteld, want de gerechtsdeurwaarder ontbeerde een grond voor het berekenen van 15% incassoprovisie/afwikkelingskosten, nu -  ondanks de aanhef van het e-mailbericht - geen sprake was van een andere opdracht dan het uitbrengen van een exploot.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft gekregen om herstelexploten uit te brengen. De gerechtsdeurwaarder heeft de kosten voor het opstellen van deze exploten dan ook terecht doorberekend. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.4 Artikel 40, eerste lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Besluit rechtsbijstand) luidt als volgt:

Gerechtsdeurwaarders aan wie in een zaak waarin op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, het uitbrengen van een exploot of het opmaken van een proces-verbaal is opgedragen, of die bijstand hebben verleend bij de tenuitvoerlegging van de in een zodanige zaak gegeven uitspraak, ontvangen van rijkswege 75% van het bedrag dat zij volgens het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zouden hebben mogen berekenen, met dien verstande dat de verschotten voor rekening van de opdrachtgever blijven.”

4.5 Gelet op het feit dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft aangetoond dat klager opdracht heeft gegeven tot meer dan het verrichten van een ambtshandeling en de gerechtsdeurwaarder evenmin aannemelijk heeft gemaakt dat er overeenstemming is bereikt over het berekenen van of de hoogte van incassoprovisie en/of afwikkelingskosten, heeft klager zich terecht op het standpunt gesteld dat de gerechtsdeurwaarder onterecht afwikkelingskosten in rekening heeft gebracht, zodat klachtonderdeel d slaagt.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdelen e, f, en g overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder de exploten, waarbij de dwangsommen zijn opgeëist, op 9 en

18 mei 2016 heeft uitgebracht. Vervolgens heeft de gerechtsdeurwaarder op 25 mei 2016 zijn afrekening en declaratie aan klager gezonden. Het tijdsverloop tussen die

betekeningen en de afrekening respectievelijk declaratie duidt er niet op dat de ge-rechtsdeurwaarder meer dan 14 dagen heeft laten verlopen tussen de ontvangst van bedragen en de afrekening daarvan, noch dat over de ontvangstdatum onjuiste informatie zou zijn verstrekt. Op deze onderdelen is van klachtwaardig handelen of nalaten niet gebleken.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdelen b en h overweegt de Kamer als volgt. In zijn afrekening van 25 mei 2016 deelt de gerechtsdeurwaarder klager mee dat hij hem in de ene zaak een bedrag van € 8.186,98 zal overmaken. In zijn declaratie van 25 mei 2016 gunt de gerechtsdeurwaarder klager in de andere zaak een termijn van 14 dagen om het gedeclareerde bedrag te betalen. Het past de gerechtsdeurwaarder dan niet om op het af te rekenen bedrag het gedeclareerde bedrag in mindering te brengen, want van een opeisbare, verrekenbare vordering was, gelet op de betalingstermijn van

14 dagen, op dat moment nog geen sprake. De gerechtsdeurwaarder had het bedrag ad € 8.186,98 dus aan klager moeten voldoen. De zojuist genoemde klachten zijn dus  gegrond.

4.8 De Kamer zal gelet op het hiervoor overwogene klachtonderdelen a, b, d en h gegrond verklaren. De Kamer is op grond van het vorenstaande van oordeel dat oplegging van na te melden  tuchtrechtelijke maatregel in dit geval passend en geboden is.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdelen a, b, d en h gegrond;

-        verklaart de overige klachtonderdelen ongegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 6 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.