ECLI:NL:TGDKG:2017:78 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 137.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:78
Datum uitspraak: 27-06-2017
Datum publicatie: 06-07-2017
Zaaknummer(s): 137.2016
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het bankbeslag is blijven liggen ondanks de overeenkomen betalingsregeling. Er is geen rekening gehouden met de beslagvrije voet. Er is geen sprake van misbruik van recht of een onrechtmatig gelegd beslag. Daarvan is in dit geval geen sprake, althans klager heeft hiervan geen bewijs overgelegd. Onvoldoende is komen vast te staan dat klager geen overige vermogensbestanddelen heeft waarmee hij in zijn eerste levensbehoefte kan voorzien. De klacht is ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/603338 / DW RK 16/137 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 februari 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij aangehecht verweerschrift, ingekomen op 29 maart 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klager heeft de klacht aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 21 april 2017 en medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

27 juni 2017.  

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij vonnis van 4 oktober 2011 van de kantonrechter te Assen is (onder meer) klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij brief van 4 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht de openstaande vordering binnen zeven dagen te voldoen. Hierbij is aangegeven dat bij het uitblijven van een betaling verdere executiemaatregelen zullen worden getroffen.

-           Bij exploot van 26 oktober 2015 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder het vonnis van 4 oktober 2011 aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen.

-           Bij het door klager ingevulde inkomsten en uitgaven formulier is een bankafschrift van de [  ] ontvangen, waaruit bleek dat klager een bedrag van € 1.756,26 op zijn rekening had staan.

-           Op 22 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder beslag onder de [  ] gelegd ten laste van klager.

-           Op 30 december 2015 is telefonisch een betalingsregeling tussen klager en de gerechts­deurwaarder overeengekomen, waarbij de gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat het bankbeslag zou blijven liggen en dat de regeling alleen zou worden getroffen als het bankbeslag de zaak niet zou oplossen.

-           Bij brief van 15 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de met klager overeengekomen betalingsregeling bevestigd.

-           Op 21 januari 2016 heeft de bank verklaard dat er een saldo aanwezig was van € 1.855,63.

-           Bij exploot van 15 februari 2016 heeft een collega gerechtsdeurwaarder het proces-verbaal van het bankbeslag aan klager overbetekend.

-           Op 21 februari 2016 heeft de bank € 1.729,53 opgegeven en na ont­vangst van dat bedrag heeft de gerechtsdeurwaarder het dossier gesloten.

2. De klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat:

a : hij geen reactie van de gerechtsdeurwaarder heeft ontvangen op het door hem ingevulde inkomsten- en uitgavenformulier dat zat bij de betekening van 26 oktober 2015;

b : de gerechtsdeurwaarder zonder exploot of andere aanzegging op 22 december 2015 beslag heeft gelegd op zijn betaalrekening;

c : het hele saldo van zijn betaalrekening is opgenomen, terwijl er een betalingsrege­ling was getroffen op 30 december 2015;

d : de beslagvrije voet niet wordt toegepast door de gerechtsdeurwaarder.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Indien door een klager een klacht wordt ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijk­heid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tucht­rech­ter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwer­kings­verband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit de klacht alsmede de overgelegde producties kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht dan wel welke gerechtsdeurwaarder de beklaagde handeling heeft verricht. Om die reden wordt de enig aan het gerechts­deur­waar­derskantoor verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef al rekening gehouden.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat een reactie op het ingevulde inkomsten- en uitgaven­formulier niet is vereist. De klacht stuit hierop af.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat de gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis. Op een gerechtsdeurwaarder rust een wettelijke verplichting indien hem wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren, waarbij, na het leggen van het bankbeslag, beslag op het inkomen is gelegd. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder. Executiegeschillen kunnen aan de voorzieningenrechter in kort geding worden voorgelegd. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de Kamer dat uit het historische overzicht blijkt dat klager en de gerechtsdeurwaarder een betalingsregeling met elkaar zijn overeengekomen, inhoudende dat klager met ingang van 1 februari 2016 € 100,-- per maand zal betalen. Uit een gespreksnotitie blijkt tevens dat hierbij aan klager is medegedeeld dat het bankbeslag blijft liggen. Bij brief van 15 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de overeengekomen betalingsregeling aan klager bevestigd. Weliswaar staat in deze brief niet dat het bankbeslag is blijven liggen, maar gelet op de eerdere telefoonnotitie kan worden aangenomen dat klager hier wel bekend mee was of had kunnen zijn. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk handelen op dit onderdeel.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de Kamer dat tot uitgangspunt dient dat de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet heeft verbonden. Het “systeem van de beslagvrije voet” is dat een beslagvrije voet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen (zie art. 475b en 475c Rv). Een bankbeslag valt daar niet onder. Dit betekent echter niet dat een schuldeiser zich in het geheel geen rekenschap hoeft te geven van de gevolgen van het leggen van een dergelijk beslag. Uit (civiele) rechtspraak blijkt dat er omstandigheden kunnen zijn waardoor degene ten laste van wie het beslag is gelegd als gevolg daarvan niet meer in staat zou zijn om in zijn primaire levensonderhoud te voorzien. Dat kan het geval zijn als de regeling van artikel 475c Rv bewust zou worden ontdoken. In een dergelijk geval kan sprake zijn van misbruik van recht of een onrechtmatig gelegd beslag. Daarvan is in dit geval geen sprake, althans klager heeft hiervan geen bewijs overgelegd. Onvoldoende is komen vast te staan dat klager geen overige vermogensbestanddelen heeft waarmee hij in zijn eerste levensbehoefte kan voorzien. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is dan ook geen sprake.

4.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, plaatsvervangend-voorzitter, en

C.W. Inden en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

27 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.