ECLI:NL:TGDKG:2017:77 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 63.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:77
Datum uitspraak: 27-06-2017
Datum publicatie: 06-07-2017
Zaaknummer(s): 63.2017
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Er is in dit geval geen sprake van omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van een bankbeslag. De gerechtsdeurwaarder diende dan ook uitvoering te geven aan zijn wettelijke plicht het opgedragen bankbeslag te leggen.  Echter niet valt in te zien waarom de gerechtsdeurwaarder het beslag niet onverwijld heeft opgeheven, nadat hij door klager op de onrechtmatigheid daarvan is gewezen en de benodigde stukken van klager had ontvangen. De Kamer is van oordeel dat nu sprake is van meerdere schuldeisers, klager dan ook niet kon weten welke schuldeiser de onderhavige gerechtsdeurwaarder heeft ingeschakeld. Klager heeft (via zijn gemachtigde) ook meermalen verzocht om stukken ter nadere informatie, welke informatie de gerechtsdeurwaarder weigerde te verstrekken. Dit wordt door de gerechtsdeurwaarder niet betwist. Ter zitting is vast komen te staan dat, anders dan in het verweerschrift is gesteld, het bankbeslag niet aan klager is overbetekend. Dit is in strijd met de wettelijke bepaling. De Kamer acht de klacht (gedeeltelijk) gegrond en legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde gedeelte de maatregel van berisping op.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 27 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/622328 / DW RK 17/63 ingesteld door:

[  ] ,

wonende te [  ],

klager,

gemachtigde: [  ],

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: [  ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 19 januari 2017, heeft klager een klacht ingediend tegen [  ] te [  ], hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 12 april 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Klager heeft de klacht aangevuld bij brief, ingekomen op 19 april 2017. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 alwaar klager, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 27 juni 2017.  

1. Feiten en omstandigheden

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Bij exploot van 17 januari 2014 is klager in opdracht van [  ] gedagvaard te verschijnen ter terechtzitting van de kantonrechter te Zutphen tegen 12 maart 2014.

-           Bij vonnis van 3 september 2014 van de kantonrechter te Zutphen is klager veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag.

-           Bij exploot van 14 oktober 2014 is het vonnis van 3 september 2014 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen.

-           Bij exploot van 28 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder executoriaal derdenbeslag gelegd onder de [  ] ten laste van klager.

-           Het bankbeslag heeft een saldo van € 513,63 getroffen, waardoor klager in acute betalingsproblemen is gekomen. Voor hem was een beslagvrije voet van toepassing in verband met meerdere beslagen op zijn uitkering.

-           Klager heeft de gerechtsdeurwaarder hierover op 28, 29 en 30 november 2016 bericht.

-           Op 2 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder om nog meer bewijsstukken en een bankafschrift van 1 november 2016 verzocht. Deze zijn door klager op dezelfde dag aangeleverd.

-           Op 5 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager medegedeeld dat hij eerst de verklaring derdenbeslag zou afwachten en dat de kwestie dan besproken zal worden.

-           Op 20 december 2016 is klager naar het Juridisch Loket gegaan, waarna hij is doorverwezen naar zijn gemachtigde.

-           De gemachtigde van klager heeft op 21 december 2016 telefonisch contact met de gerechtsdeurwaarder opgenomen. Dit telefoongesprek heeft de gemachtigde van klager bevestigd in een e-mailbericht.

-           Op 22 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder op dit e-mailbericht gereageerd met de mededeling dat het bankbeslag is ingetrokken, de kosten van het bankbeslag zullen worden gecrediteerd en de kosten die de bank bij klager in rekening heeft gebracht zullen worden vergoed.

-           Op 29 december 2016 heeft de gemachtigde van klager verzocht om een vergoeding van de gemaakte juridische kosten.

-           Op 30 december 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder de gemachtigde van klager medegedeeld dat hij niet aan het verzoek tot vergoeding zal voldoen.

2. Klacht

De klacht bestaat uit vijf klachtonderdelen.

Klachtonderdeel 1

De gerechtsdeurwaarder heeft bankbeslag gelegd en daarmee bewust de beslagvrije voet omzeild waardoor klager niet meer in de primaire levensbehoeften kan voorzien. Dit is misbruik van recht en tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Klachtonderdeel 2

De gerechtsdeurwaarder heeft, nadat hij op de onrechtmatigheid van het bankbeslag is gewezen, niet onverwijld het beslag opgeheven. Daarmee heeft hij niet de zorgvuldigheid en nauwgezetheid betracht die van hem mocht worden verwacht. De gerechtsdeurwaarder nam klager zelf niet serieus, pas nadat klager een advocaat in de arm had genomen kon het beslag worden opgeheven. Klager werd niet gehoord en er werd gezegd: ‘ga maar procederen’. Ten onrechte werd het argument aangedragen dat de door de derde afgegeven verklaring moest worden afgewacht, waardoor het beslag nog zeker vier weken zou worden gehandhaafd.

Klachtonderdeel 3

Klager weet nog altijd niet wie de crediteur is voor wie het bankbeslag is gelegd. Stukken en informatieverzoeken over de gerechtsdeurwaarder worden op verzoek niet verstrekt. Klager kan niet nagaan of er überhaupt een titel is.

Klachtonderdeel 4

Tijdens een telefoongesprek op 21 december 2016 werd door een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor verklaard dat er geen exploot van overbetekening in het dossier zat. Het derdenbeslag is niet aan klager overbetekend en dat is in strijd met artikel 475i Rv.

Klachtonderdeel 5

Klager heeft door de fouten van de gerechtsdeurwaarder schade geleden die de gerechtsdeurwaarder dient te vergoeden. Dit heeft de gerechtsdeurwaarder slechts gedeeltelijk gedaan, door de beslagkosten voor eigen rekening te nemen. Klager heeft echter meer schade geleden dan slechts de beslagkosten doordat hij genoodzaakt was juridische bijstand in te schakelen, omdat hij zelf niet serieus werd genomen. De gerechtsdeurwaarder heeft expliciet geweigerd in redelijkheid kosten voor juridische bijstand te vergoeden en handelt daarmee tuchtrechtelijk verwijtbaar.

3. Verweer

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. Beoordeling

4.1 Indien een klacht is ingediend tegen een gerechtsdeur­waarderskantoor, dient te worden vastgesteld tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van dat kantoor de klacht zich richt. Dit dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Nu de in de aanhef van deze beslissing genoemde gerechtsdeurwaarder als enige gerechtsdeurwaarder aan het beklaagde kantoor te Rotterdam verbonden is, wordt hij als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 Ten aanzien van klachtonderdeel 1 overweegt de Kamer dat van het omzeilen van de beslagvrije voet door het leggen van een bankbeslag sprake kan zijn als de betreffende bankrekening uitsluitend wordt gevoed door een inkomstenbron (bijvoorbeeld een uitkering) waarop geen beslag kan worden gelegd vanwege de daarvoor geldende beslagvrije voet en de beslag leggende gerechtsdeurwaarder daarvan op de hoogte is of moet zijn. Een en ander is in dit geval niet gesteld of gebleken. De gerechtsdeurwaarder diende dan ook uitvoering te geven aan zijn wettelijke plicht het opgedragen bankbeslag te leggen.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel 2: klager heeft bij e-mailbericht van

28 november 2016 verzocht om het beslag per direct op te heffen, omdat hij stelt in de problemen te komen met het betalen van de vaste lasten. Bij e-mailbericht van

29 november 2016 heeft klager verzocht om rekening te houden met de beslagvrije voet. Bij e-mailbericht van 30 november 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder klager verzocht om nadere stukken. Hierbij heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij het verzoek van klager pas in behandeling zal nemen zodra hij de derdenverklaring van de bank heeft ontvangen. Niet betwist is dat de gerechtsdeurwaarder op 5 december 2016 alle benodigde gegevens van klager heeft ontvangen. Uit de overgelegde stukken en de toelichting ter zitting blijkt dat de gerechtsdeurwaarder het bankbeslag op 22 december 2016 heeft ingetrokken. De gerechtsdeurwaarder was op dat moment nog niet in het bezit van de verklaring van de bank. Dat de gerechtsdeurwaarder het beslag pas heeft opgeheven nadat klager een advocaat had ingeschakeld, kan niet worden vastgesteld. Echter niet valt in te zien waarom de gerechtsdeurwaarder het beslag niet onverwijld heeft opgeheven, nadat hij door klager op de onrechtmatigheid daarvan is gewezen en de benodigde stukken van klager had ontvangen. Een en ander leidt ertoe dat dit klachtonderdeel terecht is voorgesteld.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel 3 stelt de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt dat klager had kunnen weten dan wel behoorde te weten wie de schuldeiser is. Klager heeft immers in persoon de desbetreffende procedure bij de kantonrechter gevoerd. Tevens is het vonnis van 3 september 2014 aan klager betekend met gelijktijdig bevel aan de inhoud te voldoen en de mededeling dat bij het uitblijven van betaling verdere executiemaatregelen zouden worden genomen. Klager was er bovendien van op de hoogte dat de onderhavige gerechtsdeurwaarder bankbeslag heeft gelegd en de gerechtsdeurwaar heeft alleen de onderhavige vordering ten laste van klager in behandeling, aldus de gerechtsdeurwaarder. De Kamer volgt het standpunt van de gerechtsdeurwaarder niet, nu sprake is van meerdere schuldeisers en klager dan ook niet kon weten welke schuldeiser de onderhavige gerechtsdeurwaarder heeft ingeschakeld. Klager heeft (via zijn gemachtigde) ook meermalen verzocht om stukken ter nadere informatie, welke informatie de gerechtsdeurwaarder weigerde te verstrekken. Dit wordt door de gerechtsdeurwaarder niet betwist. Dit klachtonderdeel is naar het oordeel van de Kamer terecht voorgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 4 overweegt de Kamer dat een proces-verbaal van het leggen van beslag op grond van artikel 475i Rv binnen acht dagen aan de geëxecuteerde betekend dient te worden. Ter zitting is vast komen te staan dat, anders dan in het verweerschrift is gesteld, het bankbeslag niet aan klager is overbetekend. Dit is in strijd met de wettelijke bepaling. Bovendien had het naleven van deze wettelijke verplichting de in het vorige klachtonderdeel bedoelde duidelijkheid kunnen verschaffen. De klacht is wat dit betreft gegrond.

4.6 Klager heeft ter zitting nog aangevuld dat gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder tevens beslag op zijn uitkering heeft gelegd en dat dit beslag evenmin aan hem is overbetekend. Uit de nagekomen producties van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat het derdenbeslag bij exploot van 23 april 2015 aan klager is overbetekend door middel van achterlating op het adres van klager in een gesloten envelop. Deze klacht kan dan ook niet slagen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel 5 is de Kamer niet bevoegd een schadevergoeding toe te kennen. Het verzoek van klager met betrekking tot het vergoeden van de schade zal de Kamer passeren, reeds omdat voor dergelijke verzoeken in een tuchtprocedure geen plaats is.

4.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart klachtonderdelen 1 en 5 ongegrond;

-        verklaart klachtonderdelen 2, 3 en 4 gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder voor het gegronde deel de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. C.W. Inden en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.