ECLI:NL:TGDKG:2017:73 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 905.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:73
Datum uitspraak: 25-04-2017
Datum publicatie: 05-07-2017
Zaaknummer(s): 905.2016
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 25 april 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 2 augustus 2016 met zaaknummer C/13/608706 DW RK 16/526 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/613978 DW RK 16/905 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

1. [  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

2. [  ],

voormalig-gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 26 mei 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 24 juni 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 2 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 4 augustus 2016. Bij brief, ingekomen op 15 augustus 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 14 maart 2017 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 25 april 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarders zijn belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis van de rechtbank Den Haag van 27 juni 2013, waarbij de vennootschap onder firma [  ] (vof) en haar vennoten, waaronder klager, door de rechtbank zijn veroordeeld tot ontruiming van een door de vof gehuurd pand. Dit vonnis is bij arrest van 18 februari 2014 door het gerechtshof te Den Haag bekrachtigd.

-           Bij exploot van 31 juli 2013 is het vonnis betekend aan de vereffenaar van de vof en aan de vennoten met bevel aan het vonnis te voldoen met aanzegging van de ontruiming tegen 15 augustus 2013.

-           Blijkens een daarvan opgemaakt proces-verbaal heeft de ontruiming plaatsgevonden op 15 augustus 2013.

-           bij brieven van 28 augustus 2013 zijn de vennoten door de gerechtsdeurwaarders aangesproken tot betaling van een bedrag van

€ 1.189,92. Dit bedrag betrof de ontruimingskosten, hetgeen niet in de brief is vermeld.

-                      Bij e-mail van 2 september 2013 heeft de vereffenaar van de vof op zijn verzoek een specificatie van de vordering toegezonden.

-                      Op 24 september 2013 heeft de vereffenaar de gerechtsdeurwaarders een voorstel gedaan tot betaling van zes termijnen van € 200,--.

-                      Op 13 december 2013 hebben de gerechtsdeurwaarders aan klager een specificatie van de vordering toegezonden.

-           De gerechtsdeurwaarders hebben op 13 februari beslag gelegd op de roerende zaken van klager en de verkoop daarvan aangezegd tegen 26 juni 2014.

-           Bij brief van 25 juni 2014 heeft klager bezwaar gemaakt tegen de vordering en de executie. De executie is door de gerechtsdeurwaarders opgeschort.

-           Bij brief van 30 juni 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders de brief van klager beantwoord.

-           Bij brief van 8 augustus 2014 hebben de gerechtsdeurwaarders na overleg met hun opdrachtgever klager een toelichting gegeven op het door hen ingenomen standpunt.

-           Bij brief van 17 augustus 2014 heeft klager een klacht tegen de gerechtsdeurwaarders ingediend bij de Kamer. De klacht is ter openbare zitting behandeld op 17 april 2015, alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klager is niet verschenen.

-           Bij uitspraak van 29 mei 2015 is de klacht van klager ongegrond verklaard. Klager heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.

-           Het hoger beroep is behandeld ter zitting van 29 oktober 2015. Klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen en hebben het woord gevoerd. Bij arrest van 12 januari 2016 is de bestreden beslissing bevestigd.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders tijdens de zittingen bij de Kamer en het Hof is gebleken dat zij hebben gelogen over:

a: de contacten die zij hebben gehad met de vereffenaar;

b: het aanspreken van de medevennoot;

c: de mogelijkheid om verhaal te halen bij de medevennoot;

d: de hoofdelijke aansprakelijkheid;

e: de opdracht van de opdrachtgever om de vordering alleen bij klager te verhalen.

Klager beklaagt zich er verder samengevat over dat de gerechtsdeurwaarders;

f: misbruik maken van hun bevoegdheden;

g: een uitspraak van de tuchtrechter aanzien als beslissend voor de rechtmatigheid van de vordering boven de uitspraak van de civiele rechter die de uitspraak heeft gedaan op basis waarvan zij de vordering instellen;

h: hun eigen interne richtlijnen ten aanzien van nakosten niet hebben nageleefd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014: 3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De in aanhef genoemde en aan het kantoor te Den Haag verbonden gerechtsdeurwaarders worden als beklaagden aangemerkt omdat de klacht betrekking heeft op een aanvulling van eerder ingediende klacht, geregistreerd onder nummer 618.2014, waarbij de in de aanhef genoemde gerechtsdeurwaarders als beklaagden zijn aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a stelt klager dat de gerechtsdeurwaarders in eerste instantie in de brief van 8 augustus 2014 hebben aangegeven dat ze de vereffenaar niet hebben aangesproken of aangeschreven voor het betalen van de rekeningen van de vof, terwijl uit mailwisselingen vanaf 2 september 2013 blijkt dat de gerechtsdeurwaarders meerdere malen contact hebben gehad met de vereffenaar over de betaling van de rekening. De voorzitter overweegt dat uit de bewoordingen in de brief van 8 augustus 2014 valt af te lezen dat de gerechtsdeurwaarders van mening zijn dat zij niet gehouden zijn om zich tot de vereffenaar te wenden. Hieruit valt niet af te lezen dat zij in het geheel geen contact met de vereffenaar zouden hebben gezocht. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is geen sprake.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b blijkt uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties dat zij zich op basis van het vonnis van 27 juni 2013 in eerste instantie hebben gericht tot alle vennoten. Dat de gerechtsdeurwaarders zich  uiteindelijk alleen tot klager richten, maakt voorgaande niet anders. Niet gezegd kan worden dat sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c blijkt uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties dat uit onderzoek is gebleken dat de medevennoot van klager geen roerende zaken op naam heeft. Overigens is het niet aan de gerechtsdeurwaarders om tegenover klager te bewijzen dat zij de verhaalsmogelijkheden tot zijn medevennoot hebben onderzocht. Klager is immers niet de opdrachtgever. Niet

gebleken is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat uit de brief van de gerechtsdeurwaarders van 8 augustus 2014 niet valt af te leiden dat zij niet op de hoogte zijn dat alle vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn. Het is aan de opdrachtgever een keuze te maken op welke schuldenaar de vordering werd verhaald. Het lag in dit geval voor de hand voor klager te kiezen, aangezien hij als enige niet vrijwillig aan de veroordeling had voldaan. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.7 Ten aanzien van klachtonderdeel e volgt de voorzitter de stelling van klager niet dat het de beslissing van de gerechtsdeurwaarders zelf is geweest om de vordering alleen op klager te verhalen. Uit de door de gerechtsdeurwaarders overgelegde producties blijkt dat de opdrachtgever telefonisch op 17 oktober 2013 heeft verzocht de vordering alleen op klager te verhalen. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel f stelt klager dat de beslagen zo evident onrechtmatig zijn dat de gerechtsdeurwaarders de normen van het tuchtrecht hebben overschreden. Klager verwijst hiervoor naar de beslissing van de Kamer van

24 februari 2009, nummer 283.2008. De voorzitter volgt de verwijzing van klager naar genoemde beslissing niet, nu het in die beslissing gaat over het opzettelijk omzeilen van regelgeving met betrekking tot de beslagvrije voet. Hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De klacht stuit hierop af.

4.9 Ten aanzien van klachtonderdeel g overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarders zijn belast met de tenuitvoerlegging van een vonnis. De gerechtsdeurwaarder die daarom wordt verzocht is vanwege zijn in de wet geregelde ministerieplicht gehouden aan een dergelijk verzoek te voldoen. Dat de gerechtsdeurwaarders de executie van het vonnis voor de duur van de tuchtrechtprocedure hebben opgeschort, doet aan voorgaande niet af. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

4.10 Ten aanzien van klachtonderdeel h overweegt de voorzitter dat de gerechtsdeurwaarders niet de door klager nakosten incasseren, maar de gemaakte ontruimingskosten. Er is geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen op dit punt.

4.11 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat de voorzitter van de Kamer de klachtonderdelen in de beslissing van 2 augustus 2016 verkeerd heeft uitgelegd en dat:

6.1: klachtonderdeel a betrekking heeft op het feit dat de gerechtsdeurwaarders klager opzettelijk hebben misleid door hem te laten denken dat zij de vereffenaar niet op betaling hebben aangesproken en dit ook niet voornemens waren;

6.2: klachtonderdeel b betrekking heeft op het feit dat de gerechtsdeurwaarders tegen klager op schrift hebben gelogen over het verhaal op de hoofdelijk aansprakelijke vennoot [  ];

6.3: klachtonderdeel c betrekking heeft op het feit dat de gerechtsdeurwaarders op geen enkele wijze onderbouwden dat [  ] geen verhaal zou bieden en dat zij deze leugen ter zitting bij de Kamer hebben verklaard;

6.4: klachtonderdeel d betrekking heeft op het feit dat de gerechtsdeurwaarders in de brief van 8 augustus 2014 geen eerlijk antwoord hebben gegeven op zijn schrijven van 25 juni 2014, waarin hij nadrukkelijk heeft gewezen op de hoofdelijke aansprakelijkheid van medevennoot [  ];

6.5: klachtonderdeel e betrekking heeft op het feit dat de gerechtsdeurwaarders hebben verzuimd schriftelijk aan hem mede te delen dat het de opdrachtgever en de vereffenaar zijn geweest die de gerechtsdeurwaarders vanwege hun eigenbelang dienende redenen hebben aangespoord om slechts op klager te verhalen terwijl het alle partijen duidelijk was dat alleen vennoot [  ] verhaal bood;

6.6: klachtonderdeel f betrekking heeft op dat het handelen van de gerechtsdeurwaarders de toetsnorm zoals verwoord in zaaknummer 283.2008 niet zal doorstaan en dat de gerechtsdeurwaarders op grond hiervan een passende sanctie opgelegd dienen te worden;

6.7: klachtonderdeel g betrekking heeft op het feit dat de gerechtsdeurwaarders handelen in strijd met de wet door hun beslissing om te executeren af laten hangen van de uitkomst van de tuchtrechter;

6.8: klachtonderdeel h betrekking heeft op het feit dat een executie slechts met een geldige titel mag plaatsvinden. De gerechtsdeurwaarders hebben het verhaal omtrent de nakosten verzonnen, omdat niet kon worden uitgelegd hoe zij op basis van een voor dit doel waardeloze titel beslagen heeft gelegd.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 De voorzitter wil klager voorhouden dat een eventuele volgende klacht over hetzelfde feitencomplex niet in behandeling zal worden genomen. Dan zou immers sprake zijn van misbruik van tuchtrecht, omdat het klaagschrift niet aan de daaraan te stellen eisen zou voldoen.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. Ch.A, van Dijk en mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.