ECLI:NL:TGDKG:2017:59 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 716.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:59
Datum uitspraak: 14-03-2017
Datum publicatie: 05-07-2017
Zaaknummer(s): 716.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. Betekening dagvaarding. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart en verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 14 maart 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 21 juni 2016 met zaaknummer 354.2016 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/611438 / DW RK 16/716 ingesteld door:

[   ]

wonende te [  ]

klager,

tegen:

[   ]

gerechtsdeurwaarder te [  ]

beklaagde,

gemachtigde: [    ]

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 1 april 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

De klacht is aangevuld bij e-mailberichten met bijlagen van 27 april 2016 en

9 mei 2016. Bij verweerschrift, ingekomen op 17 mei 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 21 juni 2016 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 21 juni 2016. Bij brief, ingekomen op 4 juli 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van

31 januari 2017 alwaar klager en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 14 maart 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Klager heeft zich tot een advocaat gewend met betrekking tot het uitbrengen van een verzetdagvaarding in kort geding. Bij e-mails van 3 en 5 maart 2015 heeft klager de advocaat stukken toegezonden.

b)      Bij brief van 5 maart 2015 heeft de advocaat klager onder meer bevestigd hem bij te staan in de procedure.

c)      Bij email van 9 maart 2015 heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder de advocaat onder meer geschreven:

“De deurwaarder heeft nog even zijn gedachte over de dagvaarding laten gaan.

De aanzegging moet er uit. Dat is niet nodig. Maar het vonnis is van 9 februari 2015 maar wanneer is dit vonnis kenbaar gemaakt bij betrokkenen en is dat in persoon geweest? Want vanaf daar geld de termijn van 4 weken verzet. En als wij toch een paar dagen respijt zou zijn, dan kunt u het verweer en de gronden nog aanvullen…. De deurwaarder geeft aan dat deze verzetdagvaarding zonder verweer en gronden feitelijk nietig is. Indien u wenst dat wij desondanks over gaan tot betekening van de dagvaarding, verzoek ik u dit aan ons kantoor te bevestigen. Dat zullen wij dat wel doen op uw verzoek.”

d)     Op 9 maart 2015 heeft de advocaat de medewerker van de

gerechtsdeurwaarder het volgende medegedeeld:

”Ik overleg nog even. Hij is op 10 feb betekend”

e)      Naar aanleiding van een klacht van klager heeft de gerechtsdeurwaarder klager op 30 maart 2015 het volgende medegedeeld:

”Wij ontvingen uw klacht over het verzoek tot betekenen van een dagvaarding in opdracht van [  ]. Wij kunnen u bevestigen dat [  ] ons heeft verzocht betekening achterwege te laten. Er is in deze dan ook geen dagvaarding betekend.”

4. De oorspronkelijke klacht

4.1 Klager voert aan dat de gerechtsdeurwaarder op maandagmiddag 9 maart 2015 (of mogelijk eerder) een verzoek kreeg van advocaat [  ] hierna: de advocaat) om een pro forma verzetdagvaarding in kort geding te laten betekenen.

De gerechtsdeurwaarder heeft de advocaat daarop medegedeeld dat een

verzetdagvaarding zonder verweer en gronden feitelijk nietig is. De gerechtsdeurwaarder heeft de advocaat vervolgens gevraagd of hij ondanks deze informatie toch tot betekening wilde overgaan. De dag waarop een en ander geeffectueerd zou worden, is hierbij van belang want 9 maart 2015 was de laatste dag van de termijn waarbinnen verzet moest worden ingesteld. Daarbij komt, maar dit kon de gerechtsdeurwaarder niet weten, dat [  ] niet (meer) de advocaat van klager was en dus ook zijn kantooradres niet als domicilie had mogen opgeven. De gedaagde partij werd met de dagvaarding, wat in feite valsheid in geschrifte is, misleid.

4.2 Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder de opdracht tot betekening van de dagvaarding had moeten weigeren op grond van de gedragsregels van de

Gerechtsdeurwaarderswet. Nu de advocaat persisteerde in het laten betekenen van een nietige dagvaarding enkele uren voordat de termijn voor het instellen van verzet afliep had de gerechtsdeurwaarder klager, die de opdrachtgever was, op grond van zijn zorgplicht moeten waarschuwen dat zijn advocaat bezig was met het uitbrengen van een nietige dagvaarding. Klager heeft een klacht ingediend bij de gerechtsdeurwaarder, maar die voelde zich niet aangesproken. De gerechtsdeurwaarder beweerde zelfs dat de advocaat had afgezien van betekening van de dagvaarding. Volgens klager is dit niet juist. De gerechtsdeurwaarder heeft wel degelijk een poging gedaan om de dagvaarding te laten betekenen, maar deze werd geweigerd omdat er geen gronden in stonden vermeld.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“4.1 De klacht is gericht tegen een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een medewerker de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke voor het handelen van de medewerker verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu de in aanhef van deze beschikking genoemde gerechtsdeurwaarder stelt verantwoordelijk te zijn voor het handelen van de medewerker en verder uit geen enkel stuk blijkt dat de andere aan het kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder ook maar iets met de kwestie van doen heeft gehad, wordt de in aanhef genoemde gerechtsdeurwaarder aangemerkt als beklaagde. Ter beoordeling staat of sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Alvorens op de klacht in te gaan wordt overwogen dat alles wat door klager in zijn klacht en zijn bijlagen wordt vermeld over het handelen van de advocaat dan wel het handelen van anderen dan de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder buiten beoordeling wordt gelaten. In een tuchtprocedure in het kader van de Gerechtsdeurwaarderswet wordt slechts geoordeeld over de juistheid van het handelen van de betreffende gerechtsdeurwaarder en niet over het handelen van anderen.

4.4 Of wel of geen dagvaarding is betekend kan niet worden vastgesteld. Klager stelt dat betekend is maar legt daarvan geen bewijs over terwijl de gerechtsdeurwaarder stelt dat de dagvaarding uiteindelijk niet is betekend. Tot het horen van getuigen zoals door klager verzocht in zijn email van 27 april 2016 bestaat geen aanleiding omdat, zelfs als ervan zou worden uitgegaan dat de dagvaarding zonder gronden wel is betekend, het niet duidelijk is welke tuchtrechtelijke norm zou zijn geschonden. Ook is onduidelijk welk belang van klager dan zou zijn geschonden.

4.5 Uit de stukken kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder is verzocht een dagvaarding zonder gronden te betekenen om een termijn te sauveren. Een medewerker van de gerechtsdeurwaarder heeft de advocaat van klager (volgens klager kon de gerechtsdeurwaarder niet weten dat deze zijn advocaat niet meer was) er op 9 maart 2015 op gewezen dat een dagvaarding zonder gronden en verweer feitelijk nietig is. De advocaat heeft de gerechtsdeurwaarder daarop op 9 maart 2015 geantwoord dat hij nog zou overleggen en ‘hij op 10 feb is betekend’ (waarmee kennelijk werd bedoeld dat het verstekvonnis op 10 februari 2015 aan klager was betekend). De gerechtsdeurwaarder kreeg de opdracht van de advocaat van klager, althans hij mocht er van uitgaan dat dit de advocaat van klager was. Waarom dan ook klager zou moeten worden gewaarschuwd, is niet duidelijk.

4.6 Zo de belangen van de gedaagde partij daarmee al in het geding waren - klager stelt dat de gedaagde partij door de (vermeende) betekening werd misleid - kan dit niet als belang van klager dienen. Het is immers aan de rechter voor wie de procedure wordt gevoerd om, aan de hand van een door een door de gedaagde partij gevoerd verweer, te bepalen of aan de in artikel 111 lid 2 onder d van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering neergelegde verplichting is voldaan en, zo neen, welke sanctie daarop dient te volgen. Uit de strekking van de onderhavige verplichting volgt dat maatgevend is of en in hoeverre de gedaagde de eis en gronden daarvan kan begrijpen op het moment dat de dagvaarding wordt uitgebracht. Het gaat hier dus om het belang van de gedaagde partij en niet dat van klager.

4.7 Weliswaar zou dit hebben kunnen leiden tot een beslissing van de rechter waarbij de dagvaarding nietig zou worden verklaard, maar vast staat dat dit niet is gebeurd. Uit een door klager bij e-mail van 9 mei 2016 overgelegd vonnis in verzet in kort geding van 7 april 2016 blijkt dat op 10 maart 2015 een geldige dagvaarding is uitgebracht en dat het verzet tegen het eerder tegen klager bij verstek gewezen vonnis tijdig was ingesteld. Daarmee is ook weerlegd dat 9 maart 2015 de laatste dag was waarop het verzet kon worden ingesteld.

4.8 Klager heeft nog aangevoerd dat door zijn advocaat kosten in rekening zijn gebracht voor het uitbrengen van de dagvaarding. Dat moge zo zijn, maar uit het door klager zelf overgelegde vonnis van de rechtbank van 25 maart 2016 blijkt dat klager uiteindelijk toch geen kosten in rekening zijn gebracht.”

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager - zakelijk weergegeven - aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder een dagvaarding in opdracht van advocaat [   ] heeft betekend, terwijl hij ervan op de hoogte was dat deze dagvaarding nietig was wegens het ontbreken van gronden. 

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. Ch.A. van Dijk en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 maart 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.