ECLI:NL:TGDKG:2017:45 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/626071 / DW RK 17/320

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:45
Datum uitspraak: 24-03-2017
Datum publicatie: 15-05-2017
Zaaknummer(s): C/13/626071 / DW RK 17/320
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek tot wraking. Verzoek niet ontvankelijk verklaard. Het verzoek bevat deels geen tot de tuchtrechters gerichte feiten en omstandigheden. Voor zover dat wel het geval is ziet het verzoek niet op feiten en omstandigheden die verband houden met de rechterlijke onpartijdigheid.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing op het op 24 maart 2017 mondeling gedane en onder zaaknummer

C/13/626071 / DW RK 17/320 geregistreerde verzoek van:

[     ],

wonende te [     ],

verzoeker,

welke verzoek strekt tot wraking van mrs. C.W. Inden, A.E. de Vos en J.J.L. Boudewijn, leden van de kamer belaste met de behandeling van een door verzoeker tegen een beslissing van de voorzitter ingesteld verzet.

1. Verloop van de procedure

2.1 Verzoeker heeft een tuchtklacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder. Bij beslissing van 23 augustus 2016 heeft de plaatsvervangend voorzitter de klacht ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen die beslissing verzet ingesteld. Dit verzet is op 24 maart 2017 door de kamer behandeld. Ter zitting heeft verzoeker de leden van de kamer gewraakt.

2.2 De wrakingskamer heeft kennis genomen van de volgende stukken;

-      De door verzoeker ter zitting van 24 maart 2017 overgelegde pleitnota met bijlagen;

-      Een door verzoeker aan de voorzitter van de kamer verzonden open brief d.d. 24 maart 2017 waarvan door hem een verwijzing aan de digitale pleitnota wordt toegevoegd;

-      Het proces-verbaal van de zitting van 24 maart 2017.

3. De gronden van het verzoek

3.1 In het proces-verbaal van de zitting staat onder meer vermeld dat verzoeker nadat de voorzitter na voorlezing van de pleitnota door verzoeker het woord wilde geven aan de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder, verzoeker heeft medegedeeld:

“Als u haar het woord geeft, wraak ik de Kamer”.

Als wrakingsgronden heeft verzoeker daarop genoemd: hetgeen hij in zijn pleitnota naar voren heeft gebracht, oneerlijke handelspraktijken, het ontbreken van de juiste kennis over de juiste procedure bij de leden van de kamer en dat de voorzitter hier met drie petten opzit.

3.2 De door verzoeker overgelegde pleitnota, bestaande uit 12 pagina’s met twee bijlagen, bevat een van de hak op de tak springend betoog over allerlei personen en instanties waarvan verzoeker hoopt dat ze wakker worden, de termijnen die de kamer hanteert en die verzoeker te lang acht, de door de kamer gehanteerde procedure waar verzoeker het niet mee eens is en waarvoor hij een schema heeft overgelegd van hoe volgens hem de procedure dient te verlopen, de inhoud van de onderliggende klacht, een algemene beschouwing over het tuchtrecht als publiekrechtelijk sanctierecht dat het strafrecht benadert, een verhaal over de verschillende rollen die functionarissen en instanties hebben in het strafrecht, hoe volgens verzoeker de incasso procedure in elkaar steekt, hoe te handelen als verzoeker voorstelt de zaak direct aan de rechter voor te leggen en een betoog over vermeende bewijzen van een misdrijf gepleegd door de CEO van [     ], waarbij verzoeker van mening is dat artikel 162 van het Wetboek van strafvordering de leden van de kamer verplicht daarvan aangifte te doen.

3.2 Ten aanzien van de oneerlijke handelspraktijken heeft verzoeker in zijn pleitnota kort gezegd aangevoerd dat in de algemene voorwaarden van het kantoor van het lid gerechtsdeurwaarder van de kamer inzake de omzetbelasting staat vermeld dat alle in de voorwaarden genoemde bedragen exclusief de daarover verschuldigde omzetbelasting zijn. Als verzoeker als particulier een dienst afneemt van een ondernemer die is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, is op die dienst artikel 38 van de Wet op de omzetbelasting 1968 van toepassing. Daarbij is het de ondernemer verboden aan anderen dan ondernemers en publiekrechtelijke lichamen goederen en diensten aan te bieden tegen prijzen met zodanige aanduidingen dat de omzetbelasting niet in de prijzen zou zijn begrepen. De klacht van verzoeker tegen de gerechtsdeurwaarder gaat hierover: oneerlijke handelspraktijken. Volgens verzoeker vindt de tuchtrechter oneerlijk handelen normaal.

3.4 Ten aanzien van de drie petten van de voorzitter heeft verzoeker samengevat aangevoerd dat de voorzitter de pet draagt van de verantwoordelijke voor de procesgang waar verzoeker kritiek op heeft, de pet van tuchtrechter in de verzetsprocedure met een gelijke rol als in het strafrecht bij een artikel 12 procedure, en een derde pet die bestaat uit het feit dat de kamer uit praktische overwegingen naast het verzet de zaak tegelijkertijd ook inhoudelijk behandelt.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt. Het wrakingsverzoek dient te worden behandeld door (plaatsvervangend) leden van de kamer die niet zijn belast met de behandeling van de tuchtklacht van klager.

Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard.

4.2 Wraking van een (tucht)rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de (tucht)rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

4.3 Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat de tuchtrechters uit hoofde van hun aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het tegendeel. De wrakingskamer zal van deze maatstaven uitgaan

4.4 Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de (tucht)rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.

4.5. Het betoog van verzoeker als hiervoor onder 3.1 weergegeven kan, wat daarvan ook zij, niet tot wraking leiden. Het bevat algemeenheden over van alles en nog wat maar geen op de voorzitter en leden van de kamer gerichte feiten en omstandigheden. Dat komt niet in de buurt van de eis dat het moet gaan om uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter en/of leden van de kamer in gevaar is of de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Het verzoek kan in zoverre niet worden aangemerkt als een verzoek om wraking van de tuchtrechters en wordt om die reden niet in behandeling genomen en dus ook niet verder besproken.

4.6 Het betoog van verzoeker voor zover gericht op de persoon van de rechters ziet evenmin op feiten of omstandigheden die verband houden met de rechterlijke onpartijdigheid van de rechters. Dat betoog is ontleend aan de zienswijze en veronderstellingen van verzoeker over algemene voorwaarden inzake de BTW, over oneerlijke handelspraktijken en een door verzoeker opgeworpen probleem inzake drie petten, waaruit door verzoeker de conclusie wordt getrokken dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit zijn eveneens geen gronden die geobjectiveerd kunnen doen vrezen voor vooringenomenheid van de rechters.

4.7 De enkele mededeling dat het woord wordt gegeven aan de wederpartij kan geen grond voor wraking opleveren. Hiermee wordt slechts voldaan aan het gebruikelijke plegen van hoor en wederhoor tijdens een zitting. Het is niet aanvaardbaar dat een verzoek tot wraking afhankelijk wordt gemaakt van het geven van het woord aan de wederpartij. Op geen enkele wijze komt daarmee de tuchtrechtelijke onpartijdigheid in gevaar.

4.8 Bij gebreke van een deugdelijke motivering is het wrakingsverzoek kennelijk niet-ontvankelijk. Een mondelinge behandeling kan dan ook achterwege blijven.

4.9 Omdat door verzoeker het middel van wraking lichtvaardig, want zonder kenbare relevante grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van recht. De kamer zal daarom op grond van artikel 37 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering om die reden bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker in deze procedure niet in behandeling zal worden genomen.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING :

De wrakingskamer van de kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, voorzitter, mr. M. Nijenhuis en

mr. J.M. Wisseborn leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 april 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.