ECLI:NL:TGDKG:2017:44 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/ 623136 / DW RK 17/96 en C/13/623139 / DW RK 17/97

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:44
Datum uitspraak: 29-03-2017
Datum publicatie: 15-05-2017
Zaaknummer(s): C/13/ 623136 / DW RK 17/96 en C/13/623139 / DW RK 17/97
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wraking van de wrakingskamer. Verzoek niet ontvankelijk verklaard. Het verzoek bevat geen tot de tuchtrechters gerichte feiten en omstandigheden.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing op de bij e-mail van 1 februari 2017 gedane en onder zaaknummers

C/13/ 623136 / DW RK 17/96 en  C/13/623139 / DW RK 17/97 geregistreerde verzoeken van:

[     ],

wonende te [     ],

verzoeker,

welke verzoeken strekken tot wraking van mrs. A.E. de Vos, W.M. de Vries en

M.W. de Ruijter, in hun hoedanigheid van voorzitter dan wel lid van de wrakingskamer belast met de behandeling van door verzoeker ingediend verzoeken tot wraking van mr. J.H.C. Schouten respectievelijk mr. C.W. Inden.

1. Verloop van de procedure

1.2  Tegen diverse gerechtsdeurwaarders die zijn belast met de tenuitvoerlegging van  verzoeker veroordelende vonnissen, zijn door verzoeker tuchtklachten ingediend. Ook tegen de gerechtsdeurwaarder die een akte van constatering heeft opgemaakt is een tuchtklacht ingediend, welke bij voorzittersbeslissing is afgewezen. Verzoeker heeft tegen die beslissing verzet ingesteld. Dit verzet is behandeld door een kamer met als voorzitter mr. J.H.C. Schouten. Ter zitting heeft verzoeker de voorzitter gewraakt.

1.3 Mr. C.W. Inden is voorzitter van de kamer. Verzoeker had tegen de handelwijze van (medewerkers van) de kamer een klacht ingediend bij de kamer. Na afwijzing van de klacht heeft verzoeker mr. Inden gewraakt.

1.4 Verzoeker heeft in een andere tuchtklacht mr. M.S.F. Voskens, toen nog lid van de kamer, gewraakt. In dat verzoek is verzoeker door de wrakingskamer niet-ontvankelijk verklaard.

1.5 De onder 1.2 en 1.3 vermelde verzoeken tot wraking zijn behandeld ter zitting van 31 januari 2017. De wrakingskamer bestond bij de behandeling van het verzoek als vermeld onder 1.2 uit mrs. A.E. de Vos, voorzitter en W.M. de Vries en M.W. de Ruijter als leden. De wrakingskamer bestond bij de behandeling van het verzoek als vermeld onder 1.3 uit mrs. W.M. de Vries, voorzitter en A.E. de Vos en M.W. de Ruijter als leden. Het onderzoek ter zitting is na behandeling gesloten en klager is de datum medegedeeld waarop het verzoek zou worden beslist.

1.6 Op de zitting van 31 januari 2017 stonden ook drie andere door verzoeker tegen verschillende gerechtsdeurwaarders ingediende tuchtklachten/verzetzaken gepland. Die klachten zijn behandeld door een kamer bestaande uit mr. M. Nijenhuis, voorzitter en mr. Ch. A. van Dijk en A.M. Maas, leden. Ter zitting heeft verzoeker in twee van de drie tuchtzaken een verzoek tot wraking van de kamer gedaan.

1.7 Bij e-mail van 1 februari 2017 heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer als vermeld onder 1.5 gewraakt op nader aan te voeren gronden.

1.8 Bij e-mail met bijlagen van 9 en 10 maart 2017 heeft verzoeker de gronden van de verzoeken tot wraking ingediend.

2. De beoordeling

2.1 Nu de gronden van de wraking niet per wrakingskamer zijn gesplitst en verzoeker die gronden in 1 document heeft vermeld, worden beide verzoeken gevoegd behandeld.

2.2  Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de kamer voor gerechtsdeurwaarders worden gewraakt. Het wrakingsverzoek dient te worden behandeld door (plaatsvervangend) leden van de kamer die niet zijn belast van de behandeling van de tuchtklacht van klager.

Titel IV van het Vierde Boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard.

2.2 Wraking van een (tucht)rechter is slechts mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan kan sprake zijn indien de rechter jegens een partij vooringenomen is of indien de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

2.3 Bij de beoordeling daarvan moet voorop staan dat de leden van de wrakingskamer uit hoofde van hun aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het tegendeel. De wrakingskamer zal van deze maatstaven uitgaan

2.4 Uit de wet en het vermoeden van onpartijdigheid volgt dat een verzoeker concrete feiten en omstandigheden dient aan te voeren waaruit objectief afgeleid kan worden dat de (tucht)rechter jegens een partij vooringenomen is, of dat de vrees van een partij dat er sprake is van een dergelijke vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd is. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.

2.5 Op grond van de wet kunnen slechts feiten of omstandigheden die de persoon van de tuchtrechter betreffen eventueel grond zijn voor wraking. Dergelijke feiten en omstandigheden blijken niet uit de verzoeken. De aangevoerde feiten en omstandigheden bestaan allereerst uit verwijten gericht tegen door de secretarissen met verzoeker per e-mail gevoerde correspondentie waaruit verzoeker de conclusie heeft getrokken dat hij wordt weggezet als beroepsklager. Wat daarvan ook zij, dit zijn geen feiten en omstandigheden die maken dat de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter en leden van de wrakingskamer in gevaar is.

2.6 De door verzoeker aangevoerde feiten en omstandigheden zien verder op de volgens verzoeker chaotische dossiers, op het ontbreken van stukken in die dossiers, op de inhoud van in andere zaken genomen (proces)beslissingen, op een vreemde beslissing genomen in een civiele procedure waarbij verzoeker is betrokken, op manco’s in de procedure en op een akte van constatering die bedrog zou zijn. Dit zijn evenmin op de voorzitter en leden van de wrakingskamer gerichte feiten en omstandigheden en komen  niet in de buurt van de eis dat het moet gaan om uitzonderlijke omstandigheden die zwaarwegende aanwijzingen opleveren waaruit de conclusie kan worden getrokken dat de rechterlijke onpartijdigheid van de voorzitter en/of leden van de wrakingskamer in gevaar is of de vrees van een partij daarvoor objectief gerechtvaardigd is.

2.7 Bij gebreke van dergelijke feiten en omstandigheden voldoen de verzoeken tot wraking niet aan de eisen die aan een dergelijk verzoek moeten worden gesteld. Op grond daarvan dient verzoeker aanstonds niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn verzoek. Bij deze stand van zaken kan een mondelinge behandeling dan ook achterwege blijven.

2.8 Uit hetgeen hiervoor in het verloop van de procedure staat vermeld, valt af te leiden dat door verzoeker herhaaldelijk het middel van wraking wordt ingezet indien hem onwelgevallige beslissingen worden genomen. Uit door verzoeker overgelegde stukken blijkt dat dit patroon zich eveneens voordoet bij door verzoeker bij de raad van discipline ingediende klachten en in civiele rechtszaken waar verzoeker bij betrokken is.

3. Nu het  middel van wraking door verzoeker lichtvaardig, immers zonder kenbare relevante grondslag is ingezet, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van procesrecht. Daarbij weegt de kamer mee dat de kamer bestaat uit negen leden rechterlijke macht en zes leden gerechtsdeurwaarders. Nu door verzoeker al zes leden rechterlijke macht van de kamer zijn gewraakt en een verzoek tot wraking dient te worden behandeld door leden van de kamer die niet met de behandeling van klachten van verzoeker zijn belast, dient dit patroon te worden doorbroken. Dit om te voorkomen dat lopende tuchtprocedures stil komen te liggen.

4. De kamer zal daarom op grond van artikel 37 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering om die reden bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van verzoeker niet in behandeling zal worden genomen.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING :

De wrakingskamer van de kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-      verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot wraking.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, voorzitter, mr. A. Sissing en mr. J.W. Wisseborn leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 29 maart 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.