ECLI:NL:TGDKG:2017:42 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/607725 DW RK/16/456

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:42
Datum uitspraak: 25-04-2017
Datum publicatie: 15-05-2017
Zaaknummer(s): C/13/607725 DW RK/16/456
Onderwerp: Incassotraject
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzoek tot wraking. Verzoek afgewezen. Het verzoek en de aanvullende gronden leveren, op zichzelf beschouwd noch in onderling verband bezien, een grond op voor de stelling dat de plaatsvervangend-voorzitter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat de dienaangaande bij hem bestaande vrees subjectief dan wel objectief gerechtvaardigd is.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing op het ter zitting gedane en onder zaaknummer C/13/607725 DW RK/16/456 ingeschreven verzoek:

[     ],

wonende te [     ]

verzoeker,

welk verzoek strekt tot wraking van mr. J.H.C. Schouten, in haar hoedanigheid van plaatsvervangend-voorzitter van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders in de verzetzaak met zaaknummer 128.2016, hierna: de plaatsvervangend-voorzitter.

1. Verloop van de procedure

1.1. Een door verzoeker tegen een gerechtsdeurwaarder ingediende en onder zaaknummer 384.2014 geregistreerde klacht is door de voorzitter van de kamer bij beschikking van 12 januari 2016 kennelijk ongegrond verklaard. Tegen die beslissing heeft verzoeker verzet ingesteld. Die zaak staat geregistreerd onder nummer C//13/603119/DW RK 16/128. De behandeling van het verzet was gepland op 19 april 2016 door een Kamer waarvan de plaatsvervangend-voorzitter, voorzitter is. Die behandeling is geschorst omdat verzoeker direct na aanvang van de mondelinge behandeling op 19 april 2016 de plaatsvervangend-voorzitter heeft gewraakt. Daarvan is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt waarin de gronden van de wraking zijn opgenomen.

1.2 De plaatsvervangend-voorzitter heeft niet in de wraking berust. Zij heeft bij e-mail van 9 januari 2017 op de wraking gereageerd.

1.3 De behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 31 januari 2017 in aanwezigheid van verzoeker. De plaatsvervangend-voorzitter heeft laten weten dat zij niet ter zitting zou verschijnen. Verzoeker heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

1.4 Na de behandeling van het wrakingsverzoek, bij e-mail van 1 februari 2017, heeft verzoeker de leden van de wrakingskamer gewraakt in hun hoedanigheid van voorzitter dan wel lid van de wrakingskamer. Bij beslissing van 29 maart 2017 is verzoeker (door een andere wrakingskamer) niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummers C/13/623136 / DW RK 17/96 en C/13/623129 / DW RK 17/97) . 

1.5 De uitspraak op het onderhavige verzoek is nader bepaald op 12 april 2017.

2. Het verzoek en de gronden daarvan

2.1. Ter zitting van 19 april 2016 heeft verzoeker volgens het proces-verbaal verklaard: “Ik wraak hierbij mr. Schouten. Ik vind dat er op deze manier geen goede procedure gevoerd kan worden. Ik heb tot en met gisteren nog diverse verzoeken tot informatie gedaan. Ik kan geen pleitnota opstellen, omdat ik niet weet hoeveel spreektijd ik heb. Ik weet ook niet wie de procespartijen zijn. Op het dossier dat ik gisteren ter inzage heb gehad staat op de kaft vermeld dat [     ] de verweerder is. Het betreft een omvangrijk dossier en ik kan geen pleitnota opstellen, omdat ik er niet op kon anticiperen. Ik vraag mij overigens af waarom [     ] hier niet zelf aanwezig is”.

2.2 Ter zitting heeft verzoeker hieraan toegevoegd dat hij in diverse e-mails na de zitting van 19 april 2016 nog aanvullende wrakingsgronden heeft ingediend waarop door de plaatsvervangend-voorzitter niet is ingegaan.  De plaatsvervangend-voorzitter heeft pas op 9 januari 2017 gereageerd, dus zij had al die zaken moeten meenemen.

3. De reactie van mr. Schouten

De plaatsvervangend-voorzitter heeft aangevoerd dat de door klager aangevoerde wrakingsgronden niets te maken hebben met enige (veronderstelde) partijdigheid. De aangevoerde gronden betreffen de gang van zaken zowel voorafgaand als tijdens de mondelinge behandeling van het verzet. Op hetgeen zich voorafgaand aan de zitting heeft afgespeeld heeft zij geen invloed gehad en niet kan worden vastgesteld of inderdaad sprake is geweest van een te korte spreektijd, omdat het wrakingsverzoek voor de behandeling ter zitting is gedaan. Van enige (schijn van) partijdigheid jegens verzoeker is geen sprake.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet kunnen de leden van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders worden gewraakt, indien er feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Titel IV van het vierde boek van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing verklaard. 

4.2 Bij de beoordeling van het verzoek staat voorop dat de (plaatsvervangend-) voorzitter en leden van de Kamer uit hoofde van hun aanstelling worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat zij jegens een partij een vooringenomenheid koesteren, althans dat de bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

4.3 De vraag of sprake is van partijdigheid van de tuchtrechter moet worden beantwoord aan de hand van twee criteria: het subjectieve criterium en het objectieve criterium. Bij het subjectieve criterium gaat het om de vraag of sprake is van een gebleken persoonlijke overtuiging en/of zodanig gedrag van een tuchtrechter dat de conclusie moet worden getrokken dat deze partijdig is. Bij het objectieve criterium gaat het om de vraag of onafhankelijk van het gedrag van de specifieke tuchtrechter, vastgesteld moet worden dat er sprake is van een bij verzoeker objectief gerechtvaardigde vrees dat het die rechter aan onpartijdigheid ontbreekt.

4.4 Naar het oordeel van de wrakingskamer leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden, op zichzelf beschouwd noch in onderling verband bezien, een grond op voor de stelling dat de plaatsvervangend-voorzitter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert of dat de dienaangaande bij hem bestaande vrees subjectief dan wel objectief gerechtvaardigd is.

4.5  Ook de “aanvullende wrakingsgronden” die verzoeker onder andere in zijn e-mail van 10 juni 2016 heeft aangevoerd, te weten: “De wraking betrof: onbeantwoorde vragen na inzage dossier, onduidelijke procespartijen bij aanvang zitting, geen informatie omtrent pleitprocedure, onduidelijkheid omtrent gemachtigde, te weinig tijd gegund voor omvangrijk (mogelijk strafrechtelijke) klachten, kort en goed een eerlijk proces was niet mogelijk”, doen aan het  vorenstaande niet af. Niet valt in te zien hoe deze gronden kunnen leiden tot de vrees voor (de schijn van) partijdigheid bij de plaatsvervangend-voorzitter, terwijl zij nota bene nog niet eens aan de mondelinge behandeling van het verzet van verzoeker was begonnen. Voor zover deze feiten en omstandigheden al aan de plaatsvervangend-voorzitter zijn toe te rekenen (de meeste betreffen de procedure voor de behandeling van het verzet bij de Kamer), is niet gebleken dat verzoeker tijdens de zitting onvoldoende gelegenheid zou krijgen van de plaatsvervangend-voorzitter om zijn standpunt over het voetlicht te brengen. Daartoe heeft de plaatsvervangend-voorzitter niet de gelegenheid gekregen, omdat verzoeker toen reeds het wrakingsverzoek had ingediend.

4.6  Op grond van het vorenstaande acht de wrakingskamer het verzoek ongegrond.

4.7 Omdat door verzoeker bij herhaling het middel van wraking wordt ingediend en verzoeker dit lichtvaardig, zonder kenbare relevante grondslag doet, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van procesrecht. De Kamer zal daarom op grond van artikel 37 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet juncto artikel 515 lid 4 van het Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend verzoek van (plaatsvervangend-)voorzitters of leden van de Kamer belast met de behandeling van de verzetzaak met zaaknummer 128.2016 niet in behandeling zal worden genomen.

6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De wrakingskamer van de Kamer voor gerechtsdeurwaarders:

-       wijst het verzoek tot wraking van de plaatsvervangend-voorzitter af;

-       bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen (plaatsvervangend-) voorzitters of leden van de Kamer belast met de behandeling van de verzetzaak met zaaknummer 128.2016 niet meer in behandeling wordt genomen.

Aldus gegeven door mr. A.E. de Vos, voorzitter, mr. W.M. de Vries en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.