ECLI:NL:TGDKG:2017:41 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 1218.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:41
Datum uitspraak: 25-04-2017
Datum publicatie: 11-05-2017
Zaaknummer(s): 1218.2016
Onderwerp: KBvG
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: De gerechtsdeurwaarder heeft de objectieve schijn van partijdigheid en/of afhankelijkheid ten aanzien van gekochte vorderingen gewekt. De Kamer acht dit voor een gerechtsdeurwaarder onwenselijk. De Kamer acht de klacht gegrond en legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Beslissing van 25 april 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13//618442 / DW RK 16/1218 ingesteld door:

KONINKLIJKE BEROEPSORGANISATIE van GERECHTSDEURWAARDERS,

gevestigd te Den Haag,

klaagster,

gemachtigde: W.W.M. van de Donk (voorzitter),

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [   ]

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 10 november 2016 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 20 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.  De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017 in aanwezigheid van de gemachtigde van klaagster, de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 11 april 2017.

2. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

1.      de gerechtsdeurwaarder is als gerechtsdeurwaarder verbonden aan [   ]  (hierna: vennootschap I). Voorts is hij meerderheidsaandeelhouder en enig bestuurder van deze organisatie;

2.      de gerechtsdeurwaarder is enig eigenaar en bestuurder van [  ] (hierna: vennootschap II).;

3.      op basis van een overeenkomst van deurwaardersdiensten van 23 juli 2013 incasseerde vennootschap I sinds die datum in opdracht van [   ] vorderingen;

4.      door middel van een overeenkomst van 17 november 2015 heeft de opdrachtgever een deel van deze vorderingen verkocht aan vennootschap II;

5.      krachtens een overeenkomst tussen vennootschap I en [   ] (hierna vennootschap III), is vennootschap III belast met het incasseren van deze vorderingen. Vennootschap I en  vennootschap III zijn gevestigd op hetzelfde adres;

6.      vennootschap III wordt gehouden door de houdstervennootschap van gerechtsdeurwaarder [ ] (hierna: gerechtsdeurwaarder sub 2) en deze vennootschap is ook enig bestuurder van vennootschap III;

7.      gerechtsdeurwaarder sub 2 is tot 1 juli 2016 bij vennootschap I in loondienst geweest. Zijn houdstervennootschap heeft de aandelen in vennootschap I per 24 februari 2014 overgedragen aan de persoonlijke houdstermaatschappij van de gerechtsdeurwaarder.

3. De klacht

3.1 Volgens klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder gehandeld in strijd met artikel 20 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet en de artikelen 1 en 2 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtdeurwaarders door als gerechtsdeurwaarder, via een holdingmaatschappij, vorderingen te kopen en uit te winnen.

3.2 De Kamer heeft bij beslissing van 25 april 2006 (zaaknummer 324.2005) aan de gerechtsdeurwaarder een berisping met aanzegging opgelegd voor een gelijkluidende klacht als de onderhavige. De feitelijke verstrengeling tussen de gerechtsdeurwaarder en de organisatie die de vorderingen kocht was in die zaak voldoende voor een gegrondverklaring van de klacht.

3.3 De gerechtsdeurwaarder doet voorkomen alsof zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid met het uitbesteden van de uitwinning van de vorderingen aan vennootschap III niet wordt geschonden. Volgens klaagster is echter overduidelijk sprake van een feitelijke verstrengeling tussen vennootschap III, vennootschap I en  de gerechtsdeurwaarder Enig aandeelhouder van vennootschap III  is [   ].  Enig aandeelhouder van de vennootschap III is gerechtsdeurwaarder sub 2. De gerechtsdeurwaarder is vanaf 1 oktober 2008 als kandidaat-gerechtsdeurwaarder aan gerechtsdeurwaarder sub 2 toegevoegd tot aan zijn benoeming tot gerechtsdeurwaarder per 5 december 2012. Gerechtsdeurwaarder sub 2 was tot 24 februari 2014 aandeelhouder van vennootschap I Daarna heeft hij zijn aandelen overgedragen aan de gerechtsdeurwaarder, maar is tot 1 juli 2016 in loondienst werkzaam bij vennootschap I gebleven. Vanaf 1 juli 2016 was hij werkzaam voor vennootschap III. De gerechtsdeurwaarder is bestuurder van vennootschap I. [  ], de moedermaatschappij van vennootschap I heeft aan vennootschap III een lening verstrekt. Er is derhalve een zakelijke verstrengeling tussen de moedermaatschappij, vennootschap I, vennootschap III, gerechtsdeurwaarder sub 2 en de gerechtsdeurwaarder.

3.4 Bovendien heeft de gerechtsdeurwaarder door het kopen van vorderingen bij derden de indruk gewekt dat hij als gerechtsdeurwaarder niet langer onpartijdig kan optreden en heeft hij daarmee de eer en het aanzien van het ambt beschadigd. De (oorspronkelijke) opdrachtgever bericht aan derden dat de vordering is gekocht door de gerechtsdeurwaarder en dat zij voor een betaling of regeling contact moeten opnemen met vennootschap II.    

3.5 Klaagster heeft hier ter zitting aan toegevoegd dat het handelen van de gerechtsdeurwaarder ook in strijd is met artikel 12a van de nieuwe Gerechtsdeurwaarderswet. Blijkens de Memorie van Toelichting bij dit artikel moet een gerechtsdeurwaarder zich ook bij het uitoefenen van verdere werkzaamheden onafhankelijk gedragen jegens de schuldenaar en de schuldeiser. De gerechtsdeurwaarder is door het kopen van de vorderingen niet meer onafhankelijk. Klaagster heeft in dit verband ook verwezen naar artikel 3 van de nieuwe Gerechtsdeurwaarderswet. Weliswaar is in de nieuwe Gerechtsdeurwaarderswet niet een verbod op het kopen van vorderingen opgenomen, maar uit de Memorie van Toelichting blijkt dat de minister dit niet nodig vond, gelet op de maatregelen die klaagster recent al heeft genomen, namelijk de aanpassing van de Administratieverordening ten aanzien van de wijziging van de verslagstaten en de Bestuursregeling ter regulering van de voorfinanciering van  “out of pocketkosten”. Bovendien wordt het kopen van vorderingen binnen de beroepsgroep al jarenlang als een verboden handeling beschouwd en volgt dit uit de wet. De ondergrens bij artikel 2 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit luidt niet voor niets dat een gerechtsdeurwaarder niet participeert in een organisatie die zich bezig houdt met het kopen van vorderingen. In  vergelijking met de eerdere uitspraak van de Kamer, is er thans niet meer sprake van enkel een verstrengeling met de kopende vennootschap, maar van een vereenzelviging. Er is wel degelijk sprake van een schijnconstructie, omdat de gerechtsdeurwaarder de gekochte portefeuille heeft laten uitwinnen door een vennootschap waarvan zijn werknemer enig aandeelhouder en bestuurder was. Op deze wijze heeft hij toch de regie gevoerd over de incasso van zijn vorderingen, aldus klaagster.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

4.1 De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Het standpunt van klaagster is niet juist. Het kopen van vorderingen door een gerechtsdeurwaarder is niet (altijd) verboden. Uit artikel 20 van de Gerechtsdeurwaarderswet volgt dat de gerechtsdeurwaarder bij het vervullen van nevenwerkzaamheden ervoor dient te waken dat zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid niet in geding komen. Volgens artikel 2 van de Verordening KBvG Normen voor Kwaliteit, artikel 2.1 van het bijbehorende Reglement en de toelichting daarop mag een gerechtsdeurwaarder niet het gehele of gedeeltelijke risico van een vordering van zijn opdrachtgever overnemen, mag hij niet participeren in een organisatie die zich bezig houdt met het kopen van vorderingen en mag hij geen eigenaar zijn van een vordering die hij ter incasso neemt. Aldus komt de onafhankelijkheid van de gerechtsdeurwaarder slechts dan in het gedrang wanneer hij (bedrijfsmatig) vorderingen koopt om die vervolgens zelf ter incasso te nemen. Van deze laatste regel kan overigens gemotiveerd worden afgeweken. Ook in de nieuwe Gerechtsdeurwaarderswet is geen algemeen verbod opgenomen tot het kopen van vorderingen opgenomen. Van een dergelijk algemeen verbod is dan ook geen sprake.

4.2 De door klaagster aangehaalde uitspraak uit 2006 tegen de gerechtsdeurwaarder is gebaseerd op andere feiten en omstandigheden, is al tien jaar oud en achterhaald door nieuwe regelingen. Er is geen sprake geweest van communicatie en/of reclame door de gerechtsdeurwaarder of vennootschap II. De gerechtsdeurwaarder heeft geen zeggenschap in vennootschap III en gerechtsdeurwaarder sub 2  niet in vennootschap I. Vennootschap III had geen enkel belang bij het incasseren van vorderingen.  Zijn herbenoeming per 15 november 2012 heeft geen enkel probleem opgeleverd. Op 1 oktober 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder eervol ontslag gekregen. Zijn eerdere gedragingen waren niet zo ernstig als klaagster thans beweerd.

4.3 Er is geen sprake van een schijnconstructie. Klaagster heeft deze beschuldiging niet onderbouwd en aangetoond. De Commissie van Deskundigen Gerechtsdeurwaarders was volledig op de hoogte van de juridische structuur met betrekking tot vennootschap III  en vennootschap I en hun afspraken.  Dit blijkt uit adviezen tot wijziging van de vestigingsplaats van gerechtsdeurwaarders [  ]. Ook een geldlening van de moedermaatschappij van vennootschap I aan vennootschap III was geen bezwaar. In deze adviezen heeft de Commissie de juridische structuur van vennootschap I en vennootschap III beoordeeld. Ook het feit dat vennootschap I en vennootschap III zijn gevestigd op hetzelfde adres wijst niet op een feitelijke verstrengeling.

4.4 Er is geen enkele juridische verbondenheid tussen vennootschap I en vennootschap III. Ten tijde van zijn dienstverband bij vennootschap I heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 geen incassowerkzaamheden verricht voor vennootschap III. Gerechtsdeurwaarder sub 2 was ook niet op de hoogte van de aankoop van de vorderingen door vennootschap II.

4.5 De gerechtsdeurwaarder heeft op geen enkele wijze de indruk gewekt dat hij als gerechtsdeurwaarder niet langer onpartijdig zou zijn.

4.6 Klaagster heeft onzorgvuldig gehandeld De klacht is gebaseerd op onjuiste interpretatie van de toepasselijke wet- en regelgeving. De klacht is ongefundeerd en de gerechtsdeurwaarder is niet in de gelegenheid gesteld tot het geven van een verdere uitleg. Dit volgt uit de in de pleitnota vermelde correspondentie en het met klaagster gevoerde gesprek.

5. Beoordeling van de klacht

5.1 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 De Kamer acht de klacht gegrond. Uit de stellingen van partijen volgt dat toen vennootschap II op 17 november 2015 de vorderingen kocht, vennootschap I aan vennootschap II opdracht heeft gegeven om deze te incasseren. Op dat moment was gerechtsdeurwaarder sub 2  bestuurder van vennootschap II, maar tevens in loondienst van vennootschap I,  waaraan de gerechtsdeurwaarder is verbonden en waarvan hij bestuurder en aandeelhouder is. Nu vennootschap I en vennootschap III bovendien op hetzelfde adres zijn gevestigd, is de objectieve schijn van partijdigheid en/of afhankelijkheid ten aanzien van de door vennootschap II  gekochte vorderingen door de gerechtsdeurwaarder gewekt. De gerechtsdeurwaarder heeft immers, als aandeelhouder, (financieel) belang verkregen bij de door vennootschap II aangekochte vorderingen en deze laten incasseren door de aan vennootschap I gelieerde vennootschap II. Dit is voor een gerechtsdeurwaarder onwenselijk.

De Kamer ziet daarin aanleiding na te melden maatregel op te leggen. Bij het opleggen van deze maatregel speelt de beslissing van de Kamer naar aanleiding van de eerdere klacht in 2006 geen rol. Daar betrof het een andere situatie en bovendien dateert die beslissing van te lang geleden om thans nog van invloed te zijn.

6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, plaatsvervangend-voorzitter, mr. L. van Berkum en mr. J.J.L. Boudewijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 april 2017  in tegenwoordigheid van de secretaris.