ECLI:NL:TGDKG:2017:22 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 1129.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:22
Datum uitspraak: 07-03-2017
Datum publicatie: 10-03-2017
Zaaknummer(s): 1129.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Klager stelt dat bepaalde uitlatingen van de gerechtsdeurwaarders onjuist zijn, maar laat na tegenbewijs te leveren. De enkele stellingen van klager daartoe zijn onvoldoende.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 maart 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 4 oktober 2016 met zaaknummer 866.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/617278 DW RK 16/1129 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

1. [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarders te [   ],

beklaagden,

gemachtigde: [   ].

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 5 oktober 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 december 2015, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beschikking van 4 oktober 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 5 oktober 2016. Bij brief, ingekomen op 18 oktober 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 januari 2017, alwaar namens de gerechtsdeurwaarders [   ] is verschenen. Klager is niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 maart 2017.

De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij (verstek)vonnis van 26 mei 2009 is klager veroordeeld tot betaling van een geldsom. Het vonnis is op 29 juni 2009 aan klager betekend met bevel aan de inhoud te voldoen.

-          Op 15 juli 2009 is executoriaal derdenbeslag onder de werkgever van klager gelegd. Dit beslag is op 16 juli 2009 aan klager overbetekend.

-          In juli 2010 is klager van werkgever veranderd.

-          Op 12 juli 2010 hebben de gerechtsdeurwaarders, om executiekosten te besparen, aan klager voorgesteld om een machtiging te tekenen voor minnelijke inhouding op het salaris. Dit heeft klager geweigerd, waarbij hij heeft gezegd dat [   ] opnieuw beslag moest leggen.

-          Vervolgens is er opnieuw derdenbeslag gelegd. Dit beslag is bij exploot van

6 september 2010 aan klager overbetekend.

-          In november 2010 zijn geen bedragen meer ontvangen van de werkgever. Na navraag bleek klager sinds 16 september 2010 niet meer in dienst te zijn.

-          De gerechtsdeurwaarders hebben klager vervolgens diverse malen aangeschreven, echter zonder resultaat.

-          Nadat de gerechtsdeurwaarders bekend werden met de nieuwe werkgever van klager hebben zij op 21 september 2015 opnieuw loonbeslag gelegd. Dit beslag is bij exploot van 29 september 2015 aan klager betekend.

2. De oorspronkelijke klacht

Klager heeft zich er oorspronkelijk over beklaagd dat:

a:         de gerechtsdeurwaarders zonder enige vorm van aankondiging beslag op zijn inkomen hebben gelegd en hij dan ook niet in de gelegenheid is gesteld om de restschuld binnen een korte termijn af te lossen dan wel een betalingsregeling te treffen;

b:         er meerdere schuldeisers zijn en de gerechtsdeurwaarders zich met onderhavige vordering tot de eerste beslaglegger hadden moeten wenden;

c:         de gerechtsdeurwaarders ten onrechte kosten in rekening hebben gebracht;

d:         hij geen duidelijk overzicht heeft ontvangen betreffende de restschuld;

e:         de gerechtsdeurwaarders ten onrechte na 15 september 2015 rente berekenen, omdat er vanaf die datum loonbeslag afgelost wordt.

3. De beslissing van de voorzitter

3.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“4.1 De klacht is gericht tegen een gerechtsdeurwaarderskantoor. Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. De klacht richt zich niet alleen tegen een bepaalde door een gerechtsdeurwaarder verrichte (ambts)handeling zodat nu het dossier in behandeling is op het kantoor van de in aanhef van deze beschikking vermelde gerechtsdeurwaarders en mede gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), zij als beklaagden worden aangemerkt.

4.2 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a, c en d overweegt de voorzitter als volgt. Klager stelt dat hij in de veronderstelling verkeert dat hij de restschuld bij [   ] volledig heeft afgelost, omdat hij jarenlang geen brieven of aanmaningen heeft ontvangen. Klager stelt verder dat, voor zover er sprake is van een restschuld, hij niet door middel van bijvoorbeeld een aanmaning in de gelegenheid is gesteld om het verschuldigde bedrag binnen een korte termijn af te lossen dan wel een betalingsregeling te treffen. Uit het verweer van de gerechtsdeurwaarders blijkt dat er in 2009 en 2010 talloze malen telefonisch contact tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarders en klager is geweest. In 2010 is klager meerdere malen op het kantoor van de gerechtsdeurwaarders geweest om zijn dossiers te bespreken. Verder hebben de gerechtsdeurwaarders de openstaande vorderingen  in de beslagpoging van 8 februari 2011 gespecificeerd. Niet gezegd kan dan worden dat klager niet op de hoogte van de openstaande vordering was. Klager is, zonder dit aan enige schuldeiser kenbaar te maken, op 5 september 2011 uit Nederland vertrokken. De voorzitter is van oordeel dat het voor rekening en risico van klager komt dat hij jarenlang geen brieven of aanmaningen heeft ontvangen. Op het moment dat klager in maart 2015 weer in Nederland was hebben de gerechtsdeurwaarders opnieuw beslag onder de werkgever van klager gelegd. De voorzitter overweegt dat er voor de gerechtsdeurwaarders geen verplichting bestaat om het loonbeslag aan te kondigen dan wel voorafgaand aan het loonbeslag brieven of aanmaningen te sturen. De gerechtsdeurwaarders hebben beslag op het inkomen van klager gelegd, omdat nog niet aan het vonnis was voldaan. Dat de gerechtsdeurwaarders onnodige kosten in rekening hebben gebracht is de voorzitter niet gebleken. Op de gerechtsdeurwaarders rust een ministerieplicht indien hun wordt verzocht een vonnis ten uitvoer te leggen. Tegen de tenuitvoerlegging van het vonnis kan klager slechts opkomen door een executiegeschil aan te spannen tegen de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarders. 

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit het verweer van de gerechtsdeurwaarders valt af te leiden dat er inderdaad sprake is van een eerste beslaglegger. De eerste beslaglegger reserveert 82,5% voor onderhavige vordering. Er zijn reeds afdrachten ontvangen. Daarvoor was wel nodig om afzonderlijk beslag te leggen. De klacht stuit hierop af.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dat de kantonrechter de vordering van de eisende partij bij vonnis van 26 mei 2009 heeft toegewezen, waaronder de rente tot aan de dag der algehele voldoening. Klager heeft niet onderbouwd waarom de berekening van de rente door de gerechtsdeurwaarders niet juist zou zijn. De voorzitter is van een onjuiste berekening niet gebleken.

4.6 Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.”

3.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

4. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager in hoofdzaak aangevoerd dat het niet klopt dat hij geen machtiging wilde afgeven voor een minnelijke inhouding op zijn salaris. Elke keer als klager van werkgever wisselde ging hij persoonlijk bij de gerechtsdeurwaarders langs. Klager heeft meer afgelost dan in de exploten te zien is. Brieven worden niet ondertekend. De beslagpoging van 8 februari 2011 is klager onbekend en is onwettig, omdat deze niet was ondertekend, er geen tijdstip is vermeld en ook niet is aangegeven waarom de beslagpoging niet was gelukt. Volgens de gerechtsdeurwaarders was klager vanaf 5 september 2011 van de aardbodem verdwenen, maar dat is onjuist. Op 24 januari 2012 hebben de gerechtsdeurwaarders nog beslag gelegd op zijn bankrekening. Zijn correspondentieadres was bekend. Klager ging ervan uit dat het openstaande bedrag van € 91,13 middels de beslagen in 2011 en 2012 zou zijn afgelost. De beslaglegging op zijn inkomen in 2015 was onterecht. Klager heeft nooit een bevestiging ontvangen dat hij het volledig verschuldigde bedrag heeft afgelost. De gerechtsdeurwaarders hebben de toegewezen rente onjuist berekend. Ten slotte hebben de gerechtsdeurwaarders nimmer een verklaring gegeven waarom de executiekosten werden verhoogd.

5. De beoordeling van de gronden van het verzet

5.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat klager in zijn verzetschrift weliswaar stelt dat bepaalde uitlatingen van de gerechtsdeurwaarders onjuist zijn, maar hij levert geen enkele onderbouwing aan van deze stellingen. Het zou op de weg van klager liggen om, indien hij het niet eens was met bepaalde berekeningen, verwerking van betalingen en al dan niet gelegde beslagen in 2012, met tegenbewijsstukken te komen. Dit heeft klager nagelaten. De stellingen van klager zijn dan ook niet vast te stellen. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

5.2. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. W.M. de Vries en

mr. M.W. de Ruijter, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.