ECLI:NL:TGDKG:2017:219 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 16.377

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:219
Datum uitspraak: 24-10-2017
Datum publicatie: 09-01-2018
Zaaknummer(s): 16.377
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Betekening naar Belgisch en Nederlands recht was juist. Dat aan de echtgenote is betekend met wie klager in onmin leefde, maakt dat niet anders aangezien klager ingeschreven stond op dat adres.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 9

Beslissing van 24 oktober 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 19 mei 2015 met zaaknummer 452.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/606066 / DW RK 16/377 ingesteld door:

(  ),

wonende te ( ),

klager,

tegen:

(  ),

(  ),

gerechtsdeurwaarder te (  ),

beklaagden.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief, ingekomen op 21 mei 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna (in enkelvoud): de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 6 juli 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 29 maart 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 29 maart 2016. Bij e-mailbericht, ingekomen op 9 april 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 12 september 2017. De gerechtsdeurwaarder, (  ), is ter zitting verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 24 oktober 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          op 30 september 2010 is een Europees Betalingsbevel (EBB) ten laste van klager uitgevaardigd door het Vredesgerecht van het kanton (  )te België;

-          bij exploot van 24 februari 2011 heeft een plaatsvervangend gerechtsdeurwaarder het EBB aan klager betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen;

-          de Belgische gerechtsdeurwaarder is op 23maart 2011 overgegaan tot executie van het EBB door middel van beslag op roerende zaken;

-          de gerechtsdeurwaarder heeft op 31 augustus 2011 de mededeling dat klager niet meer woonde op zijn Belgische inschrijvingsadres ontvangen;

-          klager heeft zich op 8 augustus 2013 ingeschreven in Nederland, waarna de ten uitvoerlegging van de incassering is overgedragen aan de Nederlandse gerechtsdeurwaarder;

-          klager is op 11 februari 2014 door de gerechtsdeurwaarder gesommeerd te betalen. Op 18 februari 2014 heeft klager de vordering betwist;

-          op 10 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager voor de laatste maal gesommeerd te betalen, bij gebreke waarvan de executie zou worden hervat;

-          op 12 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder schriftelijk geïnformeerd bij de werkgever van klager ten behoeve van het leggen van loonbeslag.           

4. De oorspronkelijke klacht

De kern van de klacht betreft het feit dat de gerechtsdeurwaarder een vordering tracht te incasseren, terwijl het vonnis dat aan de vordering ten grondslag ligt nooit rechtsgeldig is betekend. Er is daardoor sprake van schending van klagers rechten.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Indien door een klager een klacht wordt ingediend tegen een gerechtsdeur waarderskantoor, dient te worden vastgesteld, tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) de klacht zich richt. In eerdere jurisprudentie oordeelde het gerechtshof Amsterdam dat het in zo’n geval niet aan dat kantoor is toegestaan zelf een - willekeurige - gerechtsdeurwaarder naar voren te schuiven die de tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid op zich neemt. Bij klachten tegen een samenwerkingsverband dient de tuchtrechter zelf te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt (ECLI:NL:GHAMS:20l4:3696). Uit de klacht, het verweer alsmede de overgelegde producties kan niet worden opgemaakt tegen welke gerechtsdeurwaarder de klacht is gericht dan wel welke gerechtsdeurwaarder de beklaagde handeling heeft verricht. Om die reden worden alle aan het gerechtsdeurwaarderskantoor verbonden gerechtsdeurwaarders als beklaagde aangemerkt. Hiermee is in de aanhef van de beschikking al rekening gehouden.

4.2. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk

gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.3. Dat is niet het geval. Het betreft hier een klacht ten aanzien van de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale

titel en de verdere tenuitvoerlegging (executie) daarvan. Enig tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie) rechter. Het tuchtrecht biedt daarvoor niet de geëigende weg.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat bij het nemen van de beslissing door de gerechtsdeurwaarder niet is uitgegaan van de juiste feiten. Het gaat om een vonnis dat bij verstek is gewezen. Het vonnis is nooit aan klager in persoon betekend. Het is afgegeven aan klagers ex echtgenote met wie hij destijds in onmin leefde. Dit is geen afgifte in persoon. De ex echtgenote heeft het vonnis nooit aan hem gegeven en daarom was klager niet op de hoogte van het vonnis. De gerechtsdeurwaarder mag niet overgaan tot uitvoering van dit vonnis omdat klager nog recht heeft beroep tegen dit vonnis aan te tekenen, er van uit gaande dat het vonnis niet verjaard is.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 Het verzet kan naar het oordeel van de kamer niet slagen. Daartoe overweegt de Kamer het volgende. De betekening van het vonnis aan de ex echtgenote van klager, was naar Belgisch en Nederlands recht een juiste betekening. Klager stond immers ingeschreven op dat adres. Dat klager en zijn thans ex echtgenote destijds al in onmin leefden, en dat klager daardoor het vonnis niet heeft gekregen, kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden toegerekend. Daarnaast moet worden vastgesteld dat klager in ieder geval sinds april 2014 op de hoogte is van het bestaan van het vonnis. De gerechtsdeurwaarder heeft op 10 april 2014 een kopie van het vonnis van het vonnis van 30 september 2010 aan klager gestuurd. Dat klager deze brief heeft ontvangen blijkt uit zijn uitvoerige reactie van zijn (onjuist) gedateerde brief van 18 februari 2013, door de gerechtsdeurwaarder ontvangen op 23 april 2014. Klager stelt in deze brief dat hij in beroep gaat tegen het vonnis. De gerechtsdeurwaarder heeft op 28 april 2014 aan klager bericht dat klager een executiegeschil aanhangig kan laten maken en dat hij zich daarvoor dient te wenden tot een advocaat. Daarmee heeft de gerechtsdeurwaarder voldoende gereageerd op de stelling van klager dat hij geen kennis had van het vonnis.

7.2 De door klager in verzet aangevoerde gronden werpen naar het oordeel van de Kamer daarom geen nieuw licht op de klacht waarop door de voorzitter is beslist. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist, zodat het verzet ongegrond dient te worden verklaard.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en mr. E. Diepraam en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.