ECLI:NL:TGDKG:2017:215 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/603429 / DW RK 16/145

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:215
Datum uitspraak: 31-10-2017
Datum publicatie: 02-01-2018
Zaaknummer(s): C/13/603429 / DW RK 16/145
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:     De klacht betreft het zich zonder behoorlijk onderzoek tegenover een derde kritisch uitlaten over een door een collega verzonden nota. De kamer overweegt dat beklaagde door zonder over alle relevante informatie te beschikken en zonder daarbij een voorbehoud te maken bij een derde de goede naam van klager in twijfel  te trekken, niet heeft  gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Geen maatregel opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 31 oktober 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/603429 / DW RK 16/145 ingediend door:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

klager,

gemachtigde: mr. J.D. van Vlastuin,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 16 februari 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde.

Bij verweerschrift ingekomen op 16 maart 2016 heeft beklaagde gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 19 september 2017 alwaar klager, zijn gemachtigde en beklaagde zijn verschenen. De gemachtigde van klager heeft de klacht nader toegelicht aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota. Beklaagde heeft verweer gevoerd aan de hand van een door hem overgelegde schriftelijke toelichting. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 31 oktober 2017.

1. De feiten

a)     In juli 2012 is klager door een cliënt verzocht over te gaan tot tenuitvoerlegging van een rechterlijke uitspraak. De uitspraak had betrekking op verbeurde dwangsommen.

b)     Klager kende zijn cliënt als bestuurder van een incassobureau. De opdracht tot tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak is door de cliënt in privé verstrekt aan klager. Klager heeft in opdracht van zijn cliënt (vergeefs) diverse executie-handelingen verricht.

c)     Wegens het ontbreken van verhaalsmogelijkheden heeft klager het dossier op 16 augustus 2014 gesloten en zijn cliënt een nota ter declaratie doen toekomen.

d)     De cliënt van klager heeft beklaagde verzocht om de door klager aan hem toegezonden nota te beoordelen. In een e-mail van beklaagde aan de cliënt van klager heeft beklaagde op dat verzoek als volgt gereageerd: “Ik heb er naar gekeken en de bedragen die zijn opgenomen zijn buiten proporties. Ik begrijp uit de afrekening dat jullie een vonnis hebben aangeleverd ter executie. Is daar een opdrachtbevestiging met verwijzing naar de algemene voorwaarden en de tarievenkaart op ontvangen? [     ] rekent 15% afwikkelkosten. Volgens zijn eigen tarievenkaart (2014) zou dat 5% mogen zijn. Gebruikelijk is echter dat dit wordt berekend over ontvangen bedragen en niet over de uit handen gegeven vordering. In mijn optiek zou [     ] dus geen afwikkelkosten in rekening kunnen brengen. Althans, bij ons zou dat niet gebeuren. De algemene voorwaarden van [     ] laten die ruimte wel maar dan is het weer de vraag in hoeverre die van toepassing zijn. Het is vreemd dat [     ] in deze zaak nasalaris rekent. Dat nasalaris komt immers de opdrachtgever toe. De deurwaarder kan met de opdrachtgever afspreken dat hij het nasalaris mag behouden maar dat moet dan wel geïncasseerd zijn (en afgesproken). De kosten voor het derdenarrest en de overbetekeningen zijn niet volgens het Btag. Het lijkt erop dat [     ] 200% van het schuldenaarstarief rekent. Datzelfde geldt voor de diverse aanzeggingen en overige exploten. Dit moet echt expliciet met de opdrachtgever overeengekomen worden. Waarom er een sommatie-exploot is uitgebracht in een zaak met een vonnis is mij volslagen onduidelijk. Wanneer je dus veel kosten in rekening brengt kun je ook veel coulancekorting geven. Ik denk dat [     ] niet meer in rekening mag brengen dan de daadwerkelijk gemaakte kosten (exploot-en beslagkosten, informatiekosten, inschrijving kadaster) en eventueel een extra bedrag voor extra werkzaamheden.”

e)     Bij e-mail van 25 augustus 2014 heeft de cliënt aan klager onder meer medegedeeld dat hij de nota heeft laten beoordelen door een collega-gerechtsdeurwaarder, bezwaar gemaakt tegen de declaratie en een voorstel tot betaling van de declaratie gedaan. Dezelfde dag heeft klager op het bezwaar van zijn cliënt gereageerd  en een tegenvoorstel gedaan.  

f)      Op 11 november 2015 heeft beklaagde aan klager de volgende e-mail gestuurd:

“Ik ben aan het eind van de middag gebeld door [     ]. Dit gaat over jouw brief van heden in de kwestie [     ]. Hij heeft mij hier al in een eerder stadium over benaderd. Op zijn verzoek heb ik jouw eerdere nota beoordeeld. Ik ben van mening dat de oorspronkelijke nota veel te hoog is. Uiteindelijk heeft [     ] een aanbod tegen finale kwijting gedaan wat nog hoger was dan ik hem heb geadviseerd. Ik heb hem nu geadviseerd jou te laten weten dat hij niet aan jouw nieuwe sommatie zal voldoen. Ik vind het toch wel zo netjes om jou te laten weten dat ik hem in deze kwestie adviseer. Wij hebben geen zakelijke banden maar ik kom [     ] bij diverse gelegenheden tegen. Het lijkt mij verstandig deze zaak te laten rusten. Er valt in een eventuele procedure veel af te dingen aan de door jou in rekening gebrachte bedragen. M.i. is het sop de kool niet waard”.

g)     Bij schrijven van 16 november 2015 heeft klager beklaagde een toelichting gegeven op de betreffende nota van 16 augustus 2014. Klager heeft beklaagde bij e-mail van 17 november 2015 verzocht het volgens klager door beklaagde geschetste onjuiste beeld te rectificeren. Indien een rectificatie uit zou blijven zou klager een klacht bij de Kamer indienen.

h)     Bij e-mail van 17 november 2015 heeft beklaagde klager het volgende medegedeeld: ”Ik blijf bij mijn mening dat de eerdere nota veel vraagtekens oproept. Daar was mijn advies op gebaseerd. Wanner je toen dezelfde toelichting had gegeven als in jouw brief van gisteren, was mijn advies zeker anders geweest. Ik hoop dat je het met mij eens bent dat die nota onduidelijk is. Achteraf had ik jou moeten bellen. Ik vind het jammer dat ik dat toen niet heb gedaan. Ik heb ook geen zin om elkaar kwaad aan te blijven kijken. Ik wil wel een e-mail naar [     ] sturen waarin ik aangeef dat de toelichting van gisteren meer duidelijkheid gaf en dat, wanneer ik die toelichting toen had gezien, een ander advies had gegeven.” Klager heeft beklaagde daarop medegedeeld dat aangezien het voorstel van beklaagde tegemoet kwam aan zijn handreiking hij zich daarin kon vinden.

i)      Bij e-mail van 18 november 2015 heeft beklaagde aan de cliënt van klager onder meer het volgende bericht: “[…] Ik heb in de afgelopen dagen nog een paar keer via de e-mail contact gehad met [     ].   [     ] is van mening dat ik een onjuist advies aan jou heb gegeven en wil graag dat ik dat rectificeer. Het advies dat ik jou vorig jaar heb gegeven was gebaseerd op de door jou naar mij toegezonden nota van 16 augustus 2014. Inmiddels heb ik van [     ] een toelichting op de door hem verrichte werkzaamheden ontvangen. Ik blijf van mening dat de nota van 16 augustus 2014 de nodige onduidelijkheden bevat. Ik heb dat [     ] ook bericht. De toelichting heeft mij wel de nodige duidelijkheid gegeven. Wanneer de oorspronkelijke nota ook op die manier was opgesteld had mijn advies aan jou anders geluid. Zo blijkt nu bijvoorbeeld dat er twee derdenbeslagen zijn gelegd in plaats van één en dat de post ‘derden arrest’ in de nota van 16 augustus 2014 bestond uit de optelsom van twee beslagen. […]”

j)      Na nog een e-mailwisseling tussen klager en beklaagde heeft klager bij brief van 25 januari 2016 aan beklaagde bericht een klacht bij de Kamer in te zullen dienen.

2. De klacht

Klager verwijt beklaagde - kort samengevat - dat deze op basis van diverse aannames en zonder inzage in  het dossier en zonder klager om een toelichting te vragen een zonder enig voorbehoud negatief oordeel heeft uitgesproken over de door klager aan zijn cliënt verzonden nota. Daarmee heeft klager ook een negatief oordeel uitgesproken over de persoon en de werkwijze van klager. Beklaagde heeft hiermee niet gehandeld als een goed gerechtsdeurwaarder betaamt. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 1 van de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

3.1 Beklaagde heeft primair aangevoerd dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de klacht. Tussen klager en beklaagde is afgesproken dat klager geen klacht in zou dienen over zijn handelen. Op 17 november 2015 heeft klager via een e-mail aan beklaagde bevestigd dat hij akkoord was met een tekst van een e-mail van beklaagde aan de cliënt van klager. Deze tekst is tot stand gekomen na uitvoerig e-mail verkeer tussen klager en beklaagde in de periode 11 november 2015 - 17 november 2015. Beklaagde verwijst daarvoor naar zijn verweer. Uit dit e-mailverkeer blijkt dat klager geen klacht zou indienen wanneer beklaagde zou voldoen aan de door klager gestelde voorwaarden. Over die voorwaarden is tussen klager en beklaagde overeenstemming bereikt. Dit zou er volgens beklaagde toe moeten leiden dat klager niet-ontvankelijk wordt verklaard.

3.2 Subsidiair heeft beklaagde de klacht gemotiveerd bestreden. Voor zover nodig wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De ontvankelijkheid van klager

Het primaire verweer van beklaagde wordt verworpen. De tussen klager en beklaagde gemaakte afspraak kan het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde recht om een bezwaar (klacht) in te dienen niet opzij zetten. Aan een ieder die een klacht heeft over een gerechtsdeurwaarder en daarbij een belang heeft, komt immers het klachtrecht toe. Klager kan in zijn klacht worden ontvangen.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 De gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder, kandidaat-gerechtsdeurwaarder en degene die is toegevoegd in het kader van de stage verplichting bij de in artikel 25, eerste lid, bedoelde opleiding, zijn aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder, waarnemend gerechtsdeurwaarder, toegevoegd gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Voorop dient te worden gesteld dat het beklaagde in beginsel vrijstaat iemand die hem daarom vraagt advies te geven, ook als het om het handelen van een collega-gerechtsdeurwaarder gaat. Daarbij geldt dat hij zich in woord en geschrift niet onnodig grievend dient uit te laten en dat hij zich slechts van verwijten en/of beschuldigingen bedient indien hij dit feitelijk kan onderbouwen.

5.3 In het onderhavige geval heeft beklaagde zich zonder behoorlijk onderzoek tegenover een derde behoorlijk kritisch uitgelaten over een door klager verzonden nota. Beklaagde beschikte niet over het desbetreffende dossier en had alvorens zich daarover uit te laten geen contact opgenomen met klager. Beklaagde had dus geen zicht op de door klager verrichte werkzaamheden en ambtshandelingen als weergegeven in de brief van 16 november 2015. Het had op de weg van beklaagde gelegen om alvorens te reageren op het verzoek van de cliënt van klager eerst contact op te (laten) nemen met klager over de nota van 16 augustus 2014, of, bij gebreke daarvan, zeer terughoudend te zijn in het geven van een oordeel. Blijkens de tekst van de email van 17 november 2015 realiseert beklaagde zich ook dat hij klager eerst had moeten bellen teneinde de nota te bespreken en dat hij het jammer vindt dat hij dat toen niet heeft gedaan. Door dit niet te doen heeft beklaagde bij een derde de goede naam van klager in twijfel getrokken, zonder over alle relevante informatie te beschikken en zonder daarbij een voorbehoud te maken. Dit is geen handelen dat een goed gerechtsdeurwaarder betaamt.

5. Klager heeft bij het indienen van zijn klacht de Kamer verzocht aan beklaagde geen maatregel op te leggen. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De Kamer ziet geen aanleiding om tot het opleggen van een maatregel over te gaan.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht gegrond en ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mrs. W.M. de Vries en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 31 oktober 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.