ECLI:NL:TGDKG:2017:211 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/619882 / DW RK 16/1303

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:211
Datum uitspraak: 21-11-2017
Datum publicatie: 03-01-2018
Zaaknummer(s): C/13/619882 / DW RK 16/1303
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:     Tenuitvoerlegging beschikking. Rechtsgeldige titel? De kamer overweegt dat het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt verdedigbaar is  en niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter om verder op de inhoudelijke beoordeling van dit civielrechtelijke geschil in te gaan. De klacht wordt ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 21 november 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/619882 / DW RK 16/1303 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

gemachtigde [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen ingekomen op 6 december 2017 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde. Bij brief met bijlagen, ingekomen op 3 januari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 oktober 2017 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder hebben pleitnotities overgelegd. De uitspraak is bepaald op 21 november 2017.

1. De feiten

a)     De gerechtsdeurwaarder is belast met de executie van een door het gerechtshof Den Haag op 13 oktober 2015 gewezen arrest. Bij dat arrest is klaagster op straffe van een dwangsom veroordeelt uitvoering te geven aan een omgangsregeling. De gerechtsdeurwaarder heeft het arrest op 16 oktober 2016 aan klaagster betekend.

b)     Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2015 is onder 4.1 bepaald dat de regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht voorlopig en totdat de begeleide omgangsregeling bij het Rotterdams Omgangshuis van start zal gaan als volgt zal zijn: eenmaal per week drie uur bij de man thuis in aanwezigheid van de grootmoeder vaderszijde.

c)     Bij vonnis van 29 januari 2016 gewezen in kort geding, heeft de rechtbank Rotterdam klaagster op straffe van lijfsdwang veroordeeld tot medewerking aan de bij beschikking van 18 november 2015 opgelegde omgangsregeling.

d)     Bij arrest van het gerechtshof Den Haag van 7 september 2016 is de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2015 vernietigd en het verzoek tot het treffen van een omgangsregeling afgewezen.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 18 november 2015 geen executoriale titel opleverde, waardoor een op basis daarvan te leggen executoriaal beslag stand zou kunnen houden. Tevens had hij behoren te weten dat het arrest na 13 oktober 2015 na betekening slechts een executoriale titel opleverde voor verbeurde dwangsommen tot 18 november 2015. Klaagster stelt dat beklaagde, zonder over de daartoe vereiste titel te beschikken, executoriaal beslag heeft doen leggen. Klaagster stelt dat beklaagde zich teveel heeft laten leiden door zijn opdrachtgever en onvoldoende getoond heeft dat hij een eigen verantwoordelijkheid heeft. Klaagster stelt dat beklaagde blindelings het standpunt van de opdrachtgever heeft overgenomen, hetgeen niet getuigt van een onafhankelijke opstelling. Op grond van al het bovenstaande meent klaagster dat is komen vast te staan dat beklaagde een uitspraak heeft doen executeren, waarvan hij wist, althans had behoren te weten, dat deze noch formeel noch materieel een executoriale titel opleverde, wat beklaagde in ernstige mate tuchtrechtelijk valt aan te rekenen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1. Op grond van artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat -gerechtsdeurwaarders en degene die is toegevoegd in het kader van de stage verplichting bij de in artikel 25, eerste lid bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 De Kamer overweegt het volgende. Als een klachtonderdeel een civielrechtelijk geschil betreft, zoals in dit geval tussen klaagster en beklaagde, is de vaste jurisprudentie van de Kamer van toepassing, inhoudende dat, behoudens bijzondere omstandigheden, het door een gerechtsdeurwaarder in zijn zakelijke betrekkingen - in of buiten rechte - innemen van een civielrechtelijk standpunt, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van integriteit en professionaliteit, niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden.

4.3 Een bijzondere omstandigheid als zojuist bedoeld doet zich onder meer voor indien een door een gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend - en dus te kwader trouw - blijkt te zijn en/of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het ambt van de gerechtsdeurwaarder.

4.4 Klaagster stelt zich samengevat op het standpunt dat door de beschikking van de rechtbank van 18 november 2015 er geen geldige executoriale titel meer was om tot executie over te gaan van na 18 november 2015 verschuldigde dwangsommen. De gerechtsdeurwaarder stelt zich samengevat op het standpunt dat klaagster met dit standpunt voorbij gaat aan het arrest van de Hoge Raad van 22 december 1989. (ECLI:NL:HR:1989:AD0992). In dat arrest is bepaald dat eenmaal op grond van een in kortgeding gegeven bevel verbeurde dwangsommen wegens het niet-voldoen aan dat rechterlijk bevel, niet wordt opgeheven door een oordeel in de bodemprocedure dat anders luidt dan dat van de rechter in kortgeding. Verder stelt de gerechtsdeurwaarder zich op het standpunt dat het op de weg van klaagster had gelegen om een executie kortgeding te entameren om het geschil over het wel of niet verschuldigd zijn van dwangsommen na 18 november 2015 voor te leggen aan de voorzieningenrechter. Dat heeft klaagster nagelaten.

4.5 De kamer overweegt dat het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt verdedigbaar is en in elk geval niet in strijd is met hetgeen hiervoor onder 4.3 is overwogen en niet in strijd is met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter om verder op de inhoudelijke beoordeling van dit civielrechtelijke geschil in te gaan. De door klaagster ingediende klacht stuit hierop af.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. 

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. M. Nijenhuis, voorzitter, C.W. Inden en M.J.C. van Leeuwen, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 november 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.