ECLI:NL:TGDKG:2017:21 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 865.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:21
Datum uitspraak: 07-03-2017
Datum publicatie: 10-03-2017
Zaaknummer(s): 865.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. De gerechtsdeurwaarders hebben een executieopdracht ontvangen en daaraan gevolg gegeven. De bezwaren van klaagster hebben de gerechtsdeurwaarders voorgelegd aan hun opdrachtgever en de reactie daarop aan klaagster medegedeeld. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter om op een inhoudelijke beoordeling van een civielrechtelijk geschil in te gaan.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 maart 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 2 augustus 2016 met zaaknummer C/13/608739 DW RK 16/531 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/613465 DW RK 16/865 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klaagster,

gemachtigde: [   ],

tegen:

1. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

2. [   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 27 mei 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 23 juni 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 2 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 2 augustus 2016. Bij brief, ingekomen op 8 augustus 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 januari 2017 alwaar klaagster en [   ] zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarders hebben bij brief, ingekomen op 20 januari 2017, bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 maart 2017.

De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Bij exploot van 13 januari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2. de grosse van een notariële akte van geldlening met hypotheekstelling aan klaagster betekend.

-          Op 13 mei 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1. executoriaal beslag gelegd op het inkomen van klaagster.

2. De oorspronkelijke klacht

Klaagster heeft zich erover beklaagd dat:

a: de vordering die de gerechtsdeurwaarders trachten te incasseren onterecht is, ten eerste omdat er bij de [ X ] geen openstaand saldo meer bestaat en ten tweede omdat de vordering verjaard is;

b: de gerechtsdeurwaarders onterecht beslag hebben gelegd.

3. De beslissing van de voorzitter

3.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“4.1. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. Dat is niet het geval. Klaagster heeft het standpunt ingenomen dat de gerechtsdeurwaarders een reeds voldane vordering trachten te incasseren. Het door de gerechtsdeurwaarders na terugkoppeling met de opdrachtgever ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt dienaangaande is verdedigbaar en dus niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Zoals de gerechtsdeurwaarders terecht aanvoeren ligt het niet op de weg van de tuchtrechter om op de inhoudelijke beoordeling van dit civielrechtelijke geschil in te gaan. De Kamer is niet bevoegd om beslagen op te heffen. Klaagster zal zich, indien zij het niet eens is met de executie, met haar verweren inzake dit (executie)geschil dienen te wenden tot de gewone rechter. Klachtonderdeel a stuit hierop af.

4.3. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat indien een gerechtsdeurwaarder wordt verzocht een titel te executeren hij wettelijk verplicht is om aan dat verzoek te voldoen. De gerechtsdeurwaarders hebben dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren en uit hoofde van die titel (loon)beslag te leggen.

4.4. Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.”

3.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

4. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat in de beslissing van de voorzitter staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarders hebben teruggekoppeld met de opdrachtgever. In het exploot staat expliciet vermeld dat de opdrachtgever de [ X ] te [   ] is. Dit is niet het geval. De opdrachtgever is [ Y ]. [ X ] heeft op 12 juli 2016 aangegeven dat er niets meer open staat. Dit is aan de Kamer op 27 juli 2016 doorgegeven. De gerechtsdeurwaarders hebben dus geen contact gehad met [ X ]. De gerechtsdeurwaarders gebruiken ten onrechte de naam van [ X ]. Verder geeft [ Y ] aan dat met [ Z ] uitgebreid is gecorrespondeerd. Dat is niet het geval, want ze geven aan dat het verjaringsverweer nieuw is.

5. De beoordeling van de gronden van het verzet

5.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. De gerechtsdeurwaarders hebben van [ Y ], die op haar beurt met tussenkomst van [ Z ] een invorderingsopdracht heeft ontvangen van [ X ], een opdracht tot executie ontvangen. Nadat klaagster vervolgens haar bezwaren tegen de vordering kenbaar maakte, hebben de gerechtsdeurwaarders die bezwaren voorgelegd aan hun opdrachtgever [ Y ]. Vervolgens heeft [ Y ] de gerechtsdeurwaarders bericht dat de vordering juist was en de executie diende te worden voortgezet. De gerechtsdeurwaarders dienden in dezen de bezwaren van klaagster door te geven aan hun opdrachtgever en vervolgens aan klaagster terug te koppelen wat de reactie van de opdrachtgever was. Dat hebben de gerechtsdeurwaarders gedaan. Niet kan worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar hebben gehandeld. Het ligt voorts niet op de weg van de tuchtrechter op een inhoudelijke beoordeling van een civielrechtelijk geschil in te gaan.

5.2. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist en de door klaagster aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

5.3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. W.M. de Vries en

mr. M.W. de Ruijter, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.