ECLI:NL:TGDKG:2017:20 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 866.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:20
Datum uitspraak: 07-03-2017
Datum publicatie: 10-03-2017
Zaaknummer(s): 866.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. De bezwaren van klager heeft de gerechtsdeurwaarder voorgelegd aan zijn opdrachtgever en de reactie vervolgens aan klager teruggekoppeld. Executie voortgezet in opdracht van opdrachtgever. Geen inhoudelijke civiele beoordeling van het geschil door de tuchtrechter.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 maart 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 2 augustus 2016 met zaaknummer C/13/605838 DW RK 16/363 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/613466 DW RK 16/866 ingesteld door:

[   ],

wonende te [   ],

klager,

tegen:

[   ],

toegevoegd gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 7 april 2016, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 20 april 2016, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 2 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van

2 augustus 2016. Bij brief, ingekomen op 10 augustus 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 januari 2017, alwaar klager en [   ] zijn verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief, ingekomen op 20 januari 2017, bericht niet ter zitting te zullen verschijnen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 maart 2017.

De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-          Op 2 juli 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een (stuitings)exploot aan klager betekend ter zake van een vordering uit hoofde van een hypothecaire lening.

-          Op 3 augustus 2015 heeft de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder, [ opdrachtgever ], klager uitleg verschaft over de aard en de grondslag van de vordering.

-          Bij brief van 7 september 2015 heeft [ opdrachtgever] een door klager ingediende klacht gemotiveerd afgewezen.

-          Op 13 januari 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder een grosse van de notariële akte van geldlening met hypotheekstelling aan klager betekend.

2. De oorspronkelijke klacht

Klager heeft zich er in hoofdzaak over beklaagd dat de gerechtsdeurwaarder een niet bestaande vordering tracht te incasseren. Voorts heeft de gerechtsdeurwaarder de hele kwestie niet uitgezocht en geen gevolg gegeven aan de verweren en uitleg die  klager aan de gerechtsdeurwaarder heeft verstrekt.

3. De beslissing van de voorzitter

3.1. De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

“4.1. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk (kandidaat-) gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. Dat is niet het geval. K lager heeft het standpunt ingenomen dat er sprake is van een onterechte vordering, omdat er geen schuld meer aan de bank zou bestaan na de executieverkoop van zijn woning. Het door de gerechtsdeurwaarder na terugkoppeling met de opdrachtgever ingenomen en met argumenten onderbouwde standpunt dienaangaande is verdedigbaar en dus niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter op de inhoudelijke beoordeling van dit civielrechtelijke geschil in te gaan. Klager zal zijn verweren aan de gewone rechter moeten voorleggen, indien hij het niet eens is met de vordering. Klachtonderdeel a stuit hierop af.

4.3. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat voor wat betreft de bezwaren van klager tegen de klachtbehandeling bij de gerechtsdeurwaarder, deze bezwaren geen nadere bespreking behoeven, nu klager bij de Kamer opnieuw alles naar voren heeft kunnen brengen wat hem voor de beoordeling van zijn klacht dienstig voorkomt.

4.4. Nu geen tuchtrechtelijk laakbaar handelen is gebleken, wordt op grond van het voorgaande beslist als volgt.”

3.2. Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

4. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager aangevoerd dat in de beslissing van de voorzitter staat vermeld dat de gerechtsdeurwaarder een terugkoppeling heeft gehad van de opdrachtgever. In het exploot staat expliciet vermeld dat de opdrachtgever [ X ] te [   ] is. Dit is niet het geval. De opdrachtgever is [ opdrachtgever ]. [ X ] heeft op 12 juli 2016 aangegeven dat er niets meer open staat. Dit is aan de Kamer op 27 juli 2016 doorgegeven. De gerechtsdeurwaarder heeft dus geen contact gehad met [ X ]. De gerechtsdeurwaarder gebruikt ten onrechte de naam van [ X ]. Verder geeft [ opdrachtgever ] aan dat met [ Y ]uitgebreid is gecorrespondeerd. Dat is niet het geval, want ze geven aan dat het verjaringsverweer nieuw is.

5. De beoordeling van de gronden van het verzet

5.1. Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. De gerechtsdeurwaarder heeft van [ opdrachtgever ], die op haar beurt met tussenkomst van [ Y ] een invorderingsopdracht heeft ontvangen van [ X ], een opdracht tot executie ontvangen. Nadat klager vervolgens zijn bezwaren tegen de vordering kenbaar maakte, heeft de gerechtsdeurwaarder die bezwaren voorgelegd aan zijn opdrachtgever [ opdrachtgever ]. Vervolgens heeft [ opdrachtgever ] de gerechtsdeurwaarder bericht dat de vordering juist was en de executie diende te worden voortgezet. De gerechtsdeurwaarder diende in dezen de bezwaren van klager door te geven aan zijn opdrachtgever en vervolgens aan klager terug te koppelen wat de reactie van de opdrachtgever was. Dat heeft de gerechtsdeurwaarder gedaan. Niet kan worden geoordeeld dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het ligt voorts niet op de weg van de tuchtrechter op een inhoudelijke beoordeling van een civielrechtelijk geschil in te gaan.

5.2. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter, waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter daarom juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

5.3. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. W.M. de Vries en

mr. M.W. de Ruijter, leden, uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 maart 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.