ECLI:NL:TGDKG:2017:197 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/609521 / DW RK 16/585

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:197
Datum uitspraak: 28-11-2017
Datum publicatie: 03-01-2018
Zaaknummer(s): C/13/609521 / DW RK 16/585
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:       Beslissing op verzet. Bankbeslag. Het verzet is deels gegrond. Onder de in de beslissing geschetste omstandigheden had de gerechtsdeurwaarder kunnen weten dat het door hem als laatste reële executiemiddel aangeduide bankbeslag, geen soelaas zou bieden om tot verhaal van de vordering te komen. Het leggen van bankbeslag had daarom achterwege moeten worden gelaten.  Dit klachtonderdeel wordt gegrond verklaart. Er wordt geen maatregel opgelegd. Het verzet wordt voor het overige ongegrond verklaard.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 november 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van 24 mei 2016 met zaaknummer C/13/597341 /  DW RK 15/1031 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/609521 / DW RK 16/585 ingesteld door:

[     ], in zijn hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen die toebehoren aan [     ],

zaakdoende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen ingekomen op 13 november 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde. Bij brief ingekomen op 7 december 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 24 mei 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 25 mei 2016. Bij brief met bijlagen ingekomen op 7 juni 2016 heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij brief van 8 juli 2016 heeft klager nog twee producties overgelegd. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 20 oktober 2017 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen. De gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 28 november 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

4.1 Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder bankbeslag heeft gelegd ondanks dat hij van de financiële positie van klager op de hoogte was. Er lagen 4 beslagen op het inkomen van klager en door registratie als wanbetaler bij het Zorginstituut Nederland lag er een bronheffing op zijn inkomsten. Ook had klager een psychisch probleem waardoor klager niet bij machte was normaal te communiceren en zaken te begrijpen. Een gevolg daarvan was dat de beslagvrije voet was gehalveerd. Een bankbeslag op de dag waarop de uitkering wordt gestort, omzeilt feitelijk de beslagvrije voet. De gerechtsdeurwaarder had eerder getracht beslag te leggen op de uitkering van klager en wist dat er meerdere beslagen op de uitkering lagen.

4.2 Klager beklaagt zich voorts over het volgende. Bij aanvang van het beschermingsbewind is het aan de bewindvoerder om zo snel mogelijk een goed beeld te krijgen van de boedel en dus ook van de schuldenlast. Het is tegenwoordig lastig om van bepaalde instanties correcte informatie te ontvangen. Bij het verzoek om een opgave van de vordering van een van de schuldeisers werd duidelijk dat de totale vordering op de cliënt van klager € 123,04 bedroeg. Er lagen wat zaken bij gemachtigden, maar klager mocht ervan uit gaan dat dit slechts kosten waren omdat de schuldeiser van de vordering had aangegeven dat het openstaande saldo € 123,04 bedroeg. Als de gerechtsdeurwaarder melding krijgt dat de vordering waarvoor hij aan het werk is niet hoger kan zijn dan € 123,04 is het onbegrijpelijk dat de gerechtsdeurwaarder met hogere vorderingen komt welke hij in bezit heeft. De gerechtsdeurwaarder doet ook geen moeite om uit te zoeken hoe dit zit of stopt zijn werkzaamheden omdat de “totale vordering van de schuldeiser” veel lager is dan de bedragen die hij probeert te innen. Het niet willen natrekken van de juistheid van de hoogte van de vordering waarvoor hij zijn werkzaamheden verricht, acht klager laakbaar.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel heeft de voorzitter overwogen dat de schuldenaar op 16 november 2005 bij vonnis is veroordeeld en nadien nagelaten heeft de vordering vrijwillig te voldoen. Indien een gerechtsdeurwaarder wordt verzocht een titel te executeren is hij wettelijk verplicht om aan dat verzoek te voldoen. De door klager omschreven omstandigheden die betrekking hebben op de schuldenaar zijn weliswaar vervelend voor de schuldenaar, maar staan de gerechtsdeurwaarder niet in de weg om tot executie van het vonnis over te gaan. Uit de producties volgt dat, nadat de gerechtsdeurwaarder geconcludeerd had dat beslag op het inkomen of op roerende zaken van de schuldenaar geen zin had, hij verder mocht kijken naar andere executiemaatregelen. Het door de gerechtsdeurwaarder ten laste van de schuldenaar gelegde bankbeslag is dan ook niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm.

5.2 Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel heeft de voorzitter overwogen dat in het onderhavige geval de gerechtsdeurwaarder het bezwaar van klager tegen de hoogte van de vordering ter inhoudelijke beoordeling heeft doorgestuurd naar zijn opdrachtgever. Na ontvangst van het standpunt van de opdrachtgever is klager daarvan in kennis gesteld. De gerechtsdeurwaarder heeft in deze gehandeld zoals een goed gerechtsdeurwaarder betaamt en hem valt  niets te verwijten. Indien klager het thans niet eens is met de hoogte van de vordering dan dient hij zich te wenden tot de gewone rechter. Executiegeschillen dienen op grond van het bepaalde in artikel 438 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering aan de voorzieningenrechter in kort geding te worden voorgelegd. Het is niet aan de kamer daarover een oordeel uit te spreken.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klager ten aanzien van het eerste klachtonderdeel aangevoerd dat de discussie niet gaat om de vraag of een gerechtsdeurwaarder al dan niet beslag mag leggen maar om de vraag of de gerechtsdeurwaarder, in zijn functie als onafhankelijk openbaar ambtenaar, in het dossier van de cliënt van klager voldoende oog heeft gehad voor zijn ernstige problematische positie en of het bankbeslag op dat moment conform de richtlijnen was. De gerechtsdeurwaarder was op de hoogte van de schuldenproblematiek, de psychische gesteldheid van de cliënt van klager, zijn enorme huurachterstand en de beslagen op zijn inkomen. Hierdoor moest de cliënt van klager leven van de (gehalveerde) beslagvrije voet zodat met zekerheid gesteld kon worden dat bankbeslag alleen het inkomen zou treffen wat beschikbaar moest zijn voor primaire levensbehoeften en vaste lasten. Beslag op het inkomen bleek geen resultaat te hebben, het beslag op de goederen ook niet. De cliënt van klager draait op voor de kosten van het nutteloze beslag ad € 70,00. De gerechtsdeurwaarder geeft aan dat het bankbeslag wel succes had omdat er € 33,86 onder het beslag viel. Hoe kan je spreken van een succes als de cliënt van klager € 70,00 aan kosten moet betalen, € 33,86 kwijt is, zijn huur nog moet betalen en ongeveer € 200,00 nodig heeft aan voeding voor de maand. Het beslag was hierdoor vexatoir.

6.2 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel heeft klager in verzet aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder zijn werkzaamheden uitvoert op basis van een 10 jaar oud vonnis. De actualiteit is dat het steeds lastiger wordt om de schuldpositie van een persoon te bepalen. Dit wordt veroorzaakt door “moderne benamingen”, ter plekke verzonnen administratieve termen die geen enkele grond hebben en door het opkopen van vorderingen. Als een schuldeiser de bewindvoerder een opgave van de vordering doet, dan mag die ervan uit gaan dat de schuldeiser juridisch eigenaar is van een vordering. De gerechtsdeurwaarder heeft het over “administratief overgaan” (van delen) van een vordering, maar het is situatie waarbij de (juridisch) eigenaar van een vordering de situatie complex maakt en administratief gezien iets probeert te creëren. Zo werkt het niet. De gerechtsdeurwaarder weigert om zijn opdrachtgever te wijzen op het feit dat hij in het dossier andere bedragen heeft staan. Nu er een groot verschil is tussen de administratie van de gerechtsdeurwaarder en de opgave van de juridisch eigenaar van de vordering van € 123,04 diende de gerechtsdeurwaarder de zaak uit te laten zoeken. De gerechtsdeurwaarder is tekort geschoten in het verifiëren van de vordering waarvoor hij zijn werkzaamheden verricht en zijn volmachten gebruikt. Het vonnis wordt niet ter discussie gesteld, wel het openstaande saldo.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de beslissing van de voorzitter ten aanzien van het eerste klachtonderdeel niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de kamer geleid tot de vaststelling van andere feiten of omstandigheden en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. De kamer acht het verzet daarom gegrond.

7.2 Ten aanzien van de beslissing op het tweede klachtonderdeel heeft de voorzitter de juiste maatstaf aangelegd zodat de beslissing van de voorzitter op dat onderdeel van de klacht in stand kan blijven. De gerechtsdeurwaarder heeft terecht aangevoerd dat een goede lezing van de saldo-opgave van de schuldeiser van 25 augustus 2015 de klacht op dit onderdeel had kunnen voorkomen. Uit die opgave bleek immers dat er nog zaken liepen bij de incassopartner van de schuldeiser. Klager kon er dan ook niet op vertrouwen dat nog slechts een bedrag van € 123,04 openstond. De in verzet aangevoerde gronden maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter op dat onderdeel van de klacht eens en het verzet dient op het tweede onderdeel van de klacht ongegrond te worden verklaard.

8. De beoordeling van het eerste klachtonderdeel

8.1 Beoordeeld dient te worden of de gerechtsdeurwaarder op grond van de hem bekende omstandigheden van klager in dit speciale geval wel bankbeslag had mogen leggen. Bij die beoordeling neemt de kamer het volgende in aanmerking. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting is vast komen te staan dat de gerechtsdeurwaarder al vanaf 2005 tevergeefs heeft getracht het vonnis ten uitvoer te leggen. Al die tijd heeft de cliënt van klager slechts verhaal geboden door middel van een regeling die niet werd nagekomen. Een beslag op zijn inboedel werd niet verder vervolgd omdat, zoals uit de brief van de gerechtsdeurwaarder aan klager van 22 september 2016 blijkt, de inboedel geen zodanige waarde vertegenwoordigde dat verkoop daarvan een opbrengst zou genereren. De gerechtsdeurwaarder wist ook dat het inkomen van klager slechts bestond uit een uitkering waarop meerdere beslagen lagen en dat die uitkering op de bankrekening van klager werd gestort. Voorts is van belang het tijdstip waarop het beslag is gelegd, namelijk 1 dag nadat de uitkering werd overgemaakt.

8.2 Onder de hiervoor geschetste omstandigheden had de gerechtsdeurwaarder kunnen weten dat het door hem als laatste reële executiemiddel aangeduide bankbeslag, geen soelaas zou bieden om tot verhaal van de vordering te komen. Er was geen aanleiding, althans daaromtrent is niets aangevoerd, om te veronderstellen dat de beslagen bankrekening door andere inkomsten dan de uitkering van klager werd gevoed of dat er nog andere inkomsten zouden zijn. De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder onder deze omstandigheden het leggen van bankbeslag achterwege had moeten laten. In die zin is dit klachtonderdeel gegrond.

9. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing. De kamer acht geen termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder voor het gegrond verklaarde deel van de klacht een maatregel op te leggen. De kamer neemt in aanmerking dat de gerechtsdeurwaarder niet op de hoogte was van het bewind en heeft medegedeeld dat hij indien hij op de hoogte zou zijn geweest van het bewind, het bankbeslag niet zou hebben gelegd. De gerechtsdeurwaarder heeft het bankbeslag ook opgeheven en het door het beslag getroffen saldo is weer vrijgegeven.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet ten aanzien van het eerste klachtonderdeel gegrond;

-       vernietigt de beslissing van de voorzitter op dit onderdeel;

-       verklaart het eerste klachtonderdeel gegrond;

-       laat het opleggen van een maatregel achterwege;

-       verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. A. Sissing, voorzitter, mr. A.E. de Vos en mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 november 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen de beslissing waarbij het verzet ongegrond is verklaard staat op grond van art. 39, lid 4 Gdw geen rechtsmiddel open.

Tegen de beslissing waarbij het verzet en de klacht gegrond is verklaard kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.