ECLI:NL:TGDKG:2017:195 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/638022 / DW RK 17/1088

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:195
Datum uitspraak: 15-11-2017
Datum publicatie: 03-01-2018
Zaaknummer(s): C/13/638022 / DW RK 17/1088
Onderwerp: BFT
Beslissingen: Schorsing ex artikel 38 Gdw
Inhoudsindicatie:   Verzoek tot schorsing ex artikel 38 Gdw in afwachting van de beslissing op de klacht. Verzoek toegewezen. Hoger beroep ingesteld.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 november 2017 op een verzoek als bedoeld in artikel 38 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/638022 / DW RK 17/1088 ingesteld door:

HET BUREAU FINANCIEEL TOEZICHT,

gevestigd te Utrecht,

klaagster,

gemachtigde: mr. A. van den Brink,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 2 november 2017, heeft klaagster een klacht ingediend tegen de gerechtsdeurwaarder, tevens inhoudende een verzoek om de gerechtsdeurwaarder in afwachting van een beslissing op die klacht te schorsen. Het verzoek tot schorsing is behandeld op de openbare terechtzitting van 14 november 2017. Bij de behandeling zijn namens klaagster verschenen mr. A. van den Brink, drs. E.H.C. van Engelen en M. Middelhof. De gerechtsdeurwaarder is in persoon  verschenen, vergezeld door de heer [     ]. Beide partijen hebben hun standpunten toegelicht aan de hand van een door hen overgelegde pleitnota. Van de behandeling zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 november 2017.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden.

a)     Op verzoek van het BFT heeft de gerechtsdeurwaarder op 5 april 2016 een herstelplan ingediend zoals is voorgeschreven in de Bestuursregel houdende minimumeisen voor de liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio van de gerechtsdeurwaarder (hierna: ‘Bestuursregel liquiditeit en solvabiliteit’). In dit herstelplan is door de gerechtsdeurwaarder onder andere aangegeven dat hij verwacht een jaar nodig te hebben om het herstel van de ratio’s te realiseren.

b)     Op 6 maart 2017 is klaagster een onderzoek bij de gerechtsdeurwaarder gestart om na te gaan of het herstelplan werd nagekomen.

c)     Op 5 september 2017 heeft klaagster het definitieve rapport van het ingestelde onderzoek aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden.

d)     De gerechtsdeurwaarder heeft bij brief van 8 november 2017 gericht aan het BFT gereageerd op de aan hem in de klacht verweten gedragingen.

2. Het verzoek

2.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder het laten ontstaan en laten bestaan van een bewaringstekort door het hebben van een onjuist beeld van de financiële situatie, de onjuiste toepassing van schuldenaarstarieven, de onjuiste toepassing van btw-regels, het niet voldoen aan de Bestuursregel houdende minimumeisen voor de liquiditeitsratio en solvabiliteitsratio van de gerechtsdeurwaarder, het handelen in strijd met artikel 475i Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), het niet voortvarend afwikkelen van dossiers en het handelen in strijd met de regels inzake proportionaliteit.

2.2 Gezien de ernst van de geconstateerde normschendingen in combinatie met het niet voldoen aan het verzoek van klaagster om een actueel herstelplan op te stellen en toe te sturen, verzoekt klaagster de kamer om de gerechtsdeurwaarder ex artikel 38 Gerechtsdeurwaarderswet (Gdw) te schorsen in afwachting van de beslissing naar aanleiding van de klacht.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder maakt bezwaar tegen het verzoek om hem voorlopig te schorsen. Samengevat wijst hij op een brief van zijn accountant van 10 november 2017 waaruit blijkt dat door allerlei acties de kerngetallen solvabiliteit en liquiditeit sterk zijn verbeterd. In de klacht is hiermee geen rekening gehouden. Daarnaast zijn op instigatie van het BFT al diverse herstelwerkzaamheden verricht. Handmatige boekingen met provisies zijn gecorrigeerd en de dynamische provisieberekening is ingevoerd. De in de klacht vermelde cijfers betreffen tussenstanden tijdens het uitgevoerde herstel, oftewel momentenopnames, die uiteindelijk resulteerden in een positieve bewaarplicht. Volgens de gerechtsdeurwaarder kan dan niet over enige geconstateerde negatieve bewaarplicht worden gesproken. De gerechtsdeurwaarder erkent dat bepaalde zaken administratief misschien niet helemaal correct werden afgehandeld, maar stelt dat de constateringen uit het rapport berusten op incidenten en niet op structureel bewust handelen. Dit heeft ook geen direct negatieve gevolgen gehad voor zijn opdrachtgevers en debiteuren. In zijn brief aan het BFT van 8 november 2017 heeft de gerechtsdeurwaarder dan ook aangegeven dat een groot deel van de in de klacht genoemde onderdelen niet (geheel) op de constateringen uit het rapport berusten. Het verzoek om schorsing in afwachting van de beslissing op de klacht, is in zijn ogen een onevenredig zware en onnodige maatregel. Bij een eventuele schorsing zullen de opdrachtgevers afhaken en kan de gerechtsdeurwaarder geen inkomsten genereren om zijn financiële positie te optimaliseren. Dit zal dan ook onherroepelijk tot liquidatie van zijn kantoor leiden. De recente bedrijfsresultaten laten volgens de gerechtsdeurwaarder op alle vlakken een behoorlijke verbetering zien.

4. De beoordeling van het verzoek

4.1 De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders is bevoegd een gerechtsdeurwaarder tegen wie een ernstig vermoeden is gerezen dat hij een van de in artikel 34, eerste lid Gdw bedoelde handelingen of verzuimen heeft gepleegd, in afwachting van een beslissing hierover te schorsen voor een periode van ten hoogste zes maanden. Blijkens de memorie van toelichting op artikel 30 (thans 38) van de Gdw kan, ingeval er ernstige bezwaren tegen een gerechtsdeurwaarder zijn gerezen, het aangewezen zijn hem met onmiddellijke ingang te schorsen teneinde het aanzien van het ambt te beschermen. Het betreft hier een autonome bevoegdheid van de Kamer. Een schorsing heeft alleen betrekking op de ambtelijke taken (artikel 50 Gdw). Met betrekking tot de niet-ambtelijke werkzaamheden heeft de schorsing geen effect.

4.2 De kamer overweegt dat de gerechtsdeurwaarder de door het BFT ingebrachte bezwaren op onderdelen heeft erkend en voor het overige vooralsnog onvoldoende heeft kunnen weerleggen. De kern van het probleem is gelegen in het feit dat de door de gerechtsdeurwaarder gevoerde bedrijfsvoering niet op orde was. Dat volgens de gerechtsdeurwaarder in het geheel geen sprake is geweest van een bewaringstekort, is door het BFT gemotiveerd bestreden en bovendien in strijd met de door de gerechtsdeurwaarder zelf verrichte bijstortingen. Daarnaast is sprake van schenden van andere voor de gerechtsdeurwaarder geldende normen die eveneens onvoldoende zijn bestreden. De Kamer is dan ook van oordeel dat op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting over en weer is aangevoerd, tegen de gerechtsdeurwaarder een ernstig vermoeden in de zin van artikel 38, eerste lid, van de Gdw is gerezen. In samenhang met het feit dat de mate waarin de onderneming van de gerechtsdeurwaarder in staat is om aan haar direct (op korte termijn) opeisbare verplichtingen te kunnen voldoen (liquiditeitsrisico) ook onder de norm is, acht de kamer dit voldoende om tot toewijzing van het verzoek over te gaan.

4.3 Het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat de maatregel van schorsing een zeer ernstige bedreiging voor de continuïteit van het kantoor en de daaraan verbonden medewerkers is, kan aan het vorenstaande niet afdoen. De gevolgen van de verweten gedragingen komen nu eenmaal voor rekening van de gerechtsdeurwaarder. Het had op zijn weg gelegen om passende maatregelen te nemen die de gevolgen voor zijn kantoor en de aldaar werkzame personen zoveel mogelijk beperken.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

Op het verzoek tot schorsing:

-        schorst de gerechtsdeurwaarder met ingang van 15 november 2017, 16.00 uur voor een periode van zes maanden, in afwachting van de beslissing op de door klaagster ingediende klacht;

Op de klacht:

-                  bepaalt dat de klacht wordt behandeld op dinsdag 16 januari 2018 om 15:30 uur.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, mr. Ch. A. van Dijk en A.M. Maas,  leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 november 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het beroep schorst de beslissing waartegen het is gericht niet.