ECLI:NL:TGDKG:2017:170 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/620052 / DW RK 16/1319

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:170
Datum uitspraak: 14-11-2017
Datum publicatie: 23-11-2017
Zaaknummer(s): C/13/620052 / DW RK 16/1319
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De kamer acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder de ontvangen gelden gelijk aan de opdrachtgever heeft doorgestort, zonder bij de werkgever te verifiëren hoe hoog het totaal beslagen bedrag was. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee het risico genomen dat er mogelijk een tweede beslaglegger was die zich niet had kunnen melden. Klacht gegrond, geen maatregel.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 14 november 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/620052 / DW RK 16/1319 ingesteld door:

[  ] ,

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen, ingekomen op 8 december 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (een medewerker van het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 2 februari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 3 oktober 2017 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op

14 november 2017.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 3 oktober 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder op verzoek van [  ] een hernieuwd bevel tot betaling aan klaagster gedaan.

-           Omdat klaagster vervolgens de overeengekomen betalingsregeling van betaling van € 30,-- per maand niet is nagekomen, heeft de gerechtsdeurwaarder op 10 april 2015 beslag onder de werkgever van klaagster gelegd.

-           Op 29 juli 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder bankbeslag ten laste van klaagster gelegd.

-           Op 24 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een aanzegging beslag roerende zaken aan klaagster verzonden, waarop een maand later met klaagster een betalingsregeling van betaling van € 25,-- per maand is afgesproken, welke regeling klaagster evenmin is nagekomen.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft op 19 september 2016 een bedrag van € 796,45 van de (voormalige) werkgever van klaagster ontvangen, zijnde het restant van de vordering.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft de ontvangen gelden vervolgens direct afgedragen en het dossier van klaagster gesloten.

2. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - samengevat – dat hij de totale eindbetaling van haar werkgever van september 2016 heeft verdeeld en weigert het ingehouden vakantiegeld terug te betalen.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 De klacht is ingediend tegen een medewerker van het gerechtsdeurwaarderskantoor [  ], hetgeen op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet niet kan. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De enige aan het onder 4.1 genoemde kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder wordt als beklaagde aangemerkt. In de aanhef van de beslissing is hiermee al rekening gehouden. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet oplevert.

4.3 De Hoge Raad heeft in het arrest van 31 oktober 2014 (ECLI:NL:HR:2014:3068) bepaald dat indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld wordt opgebouwd steeds boven de beslagvrije voet uitkomt, de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel vatbaar is voor beslag. Dit is anders in de gevallen waarin het maandelijkse inkomen in die maanden  beneden de beslagvrije voet is gebleven of waarin de schuldenaar in de periode waarin het vakantiegeld werd opgebouwd een wisselend inkomen heeft genoten, waardoor het inkomen in sommige maanden beneden de beslagvrije voet bleef en in andere maanden daar bovenuit kwam. Het vakantiegeld is in de genoemde gevallen slechts vatbaar voor beslag voor zover het als maandelijkse aanspraak tezamen met het daadwerkelijk in die maanden genoten inkomen zou zijn uitgekomen boven de beslagvrije voet in die maanden, telkens per maand beoordeeld. Hierbij tellen ook de maanden mee waarin er nog geen beslag op het inkomen lag. Doorslaggevend is of er beslag op het inkomen rust in de maanden waarin de uitbetaling van de het vakantiegeld plaatsvindt.

4.4 Uit het verweer van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat klaagster meermalen heeft verzuimd om het inkomsten- en uitgavenformulier terug te sturen, zodat het voor de gerechtsdeurwaarder onduidelijk was wat haar inkomsten waren. De gerechtsdeurwaarder heeft de beslagvrije voet dan ook volgens de voor hem bekende gegevens gehanteerd. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder toegelicht dat, nadat klaagster hem had medegedeeld dat het dienstverband was beëindigd en haar werkgever een bedrag zou overmaken, hij door de werkgever van klaagster is benaderd over de hoogte van het nog verschuldigde bedrag. Omdat de werkgever het precieze openstaande bedrag aan de gerechtsdeurwaarder heeft overgemaakt is hij ervan uitgegaan dat de werkgever een eindafrekening had gemaakt en heeft hij de ontvangen gelden conform eigen beleid gelijk doorgestort naar de opdrachtgever en het dossier gesloten. De gerechtsdeurwaarder heeft benadrukt dat hij niet op de hoogte was van een tweede beslaglegger en evenmin van de hoogte van het volledige beslagen bedrag. De kamer acht het tuchtrechtelijk laakbaar dat de gerechtsdeurwaarder de ontvangen gelden gelijk aan de opdrachtgever heeft doorgestort, zonder bij de werkgever te verifiëren hoe hoog het totaal beslagen bedrag was. De gerechtsdeurwaarder heeft hiermee het risico genomen dat er mogelijk een tweede beslaglegger was die zich niet had kunnen melden. Ook is nu niet duidelijk bij welke beslaglegger mogelijk ten onrechte beslagen geld terecht is gekomen. Dit leidt er echter niet toe dat de gerechtsdeurwaarder een betaling aan klaagster moet doen, want van terugbetaling kan alleen sprake zijn voor zover de gelden zich nog onder de gerechtsdeurwaarder bevinden, wat hier niet het geval is.

4.5 De kamer is van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met de constatering dat de klacht gegrond is. De kamer acht onvoldoende termen aanwezig om over te gaan tot het opleggen van een maatregel.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

 

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        ziet af van het opleggen van een maatregel.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, en

mr. W.M. de Vries en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 november 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.