ECLI:NL:TGDKG:2017:146 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/592629 / DW RK 15/742

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:146
Datum uitspraak: 13-06-2017
Datum publicatie: 13-09-2017
Zaaknummer(s): C/13/592629 / DW RK 15/742
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Ten onrechte in rekening brengen van de kosten van een slotenmaker. Beslagvrije voet bij bankbeslag. De kosten van de slotenmaker zijn per abuis in rekening gebracht. De klacht is  terecht is voorgesteld maar omdat er sprake is van een vergissing behoeft dit geen gevolgen te hebben in de vorm van een tuchtrechtelijke sanctie. Klager is niet in zijn belangen is geschaad en van handelen tegen beter weten in is niet gebleken. Dat de beslagvrije voet is geschonden is niet komen vast te staan en de gerechtsdeurwaarder kan zonder instemming van zijn opdrachtgever geen gelden aan klager teruggeven. Klacht deels gegrond, geen maatregel opgelegd.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 13 juni 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/592629 / DW RK 15/742 ingediend door:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij twee brieven met bijlagen van 25 augustus 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief met bijlagen van 29 september 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Klager heeft medegedeeld niet ter zitting aanwezig te kunnen zijn. De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 18 april 2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. De gerechtsdeurwaarder heeft een pleitnota overgelegd. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 13 juni 2017.

1. De feiten

a)     De gerechtsdeurwaarder is belast met de tenuitvoerlegging van een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2015 waarbij klager is veroordeeld om de vordering van de executant, per 20 april 2015 een bedrag van € 53.387,27, te voldoen.

b)     Bij brief van 20 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangekondigd om op 28 april 2015 beslag te komen leggen op roerende zaken van klager. Het beslag is op die dag gelegd.

c)     Op 24 april 2015 is ten laste van klager beslag gelegd onder de ING bank op door klager aldaar aangehouden rekeningen. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is op 28 april 2015 aan klager betekend.

d)     Bij brief van 4 mei 2015 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht het beslag op te heffen vanwege het feit dat klager nog in onderhandeling was met de wederpartij.

e)     Bij brief van 12 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager een kopie van de factuur van de slotenmaker toegezonden met betrekking tot een bij klager verrichte ambtshandeling als vermeld in het exploot van 28 april 2015.

f)      Bij brief van 13 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager onder meer medegedeeld dat zijn opdrachtgever hem had bevestigd dat niet overeengekomen was dat er geen executiemaatregelen zouden worden genomen en heeft hij klager gewezen op een executiegeschil indien hij zich niet in de beslaglegging kon vinden.

g)     Bij email van 18 mei 2015 heeft klager de gerechtsdeurwaarder verzocht te reageren op zijn verzoek om toepassing van een beslagvrije voet.

h)     Bij email van 20 mei 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager bericht zijn verzoek in beraad te hebben.

i)      Bij email van 28 mei 2015 heeft klager de brief van de bank naar de gerechtsdeurwaarder doorgezonden waarop de gerechtsdeurwaarder klager op 29 mei 2015 heeft medegedeeld dat zijn verzoek was voorgelegd aan de opdrachtgever.

j)      Bij brief van 10 juni 2015 heeft klager nogmaals verzocht om toepassing van een beslagvrije voet en de gerechtsdeurwaarder enkele gegevens verschaft.

k)     Bij brief van 12 juni 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager nogmaals medegedeeld dat zijn verzoek was voorgelegd aan zijn opdrachtgever en dat die alvorens op het verzoek in te gaan onderbouwde stukken wenste te ontvangen ten aanzien van de financiële situatie van klager.

l)      Bij brief van 22 juni 2015 heeft de klager de verzochte stukken aan de gerechtsdeurwaarder toegezonden.

m)   Na nog enkele brief/emailwisselingen tussen klager en de gerechtsdeurwaarder heeft de gerechtsdeurwaarder bij email van 20 augustus 2015 aan klager medegedeeld dat zijn opdrachtgever vooralsnog geen aanleiding zag om de geïnde bedragen aan klager te retourneren.

2. De klacht

2.1 In de eerste brief van 25 augustus 2015 verwijt klager de gerechtsdeurwaarder kosten in rekening te hebben gebracht van een slotenmaker. Klager was tijdens de beslaglegging echter aanwezig hetgeen hij telefonisch te voren aan de gerechtsdeurwaarder kenbaar heeft gemaakt. De slotenmaker heeft ten tijde van het beslag geen werkzaamheden hoeven te verrichten zodat die kosten niet in rekening mochten worden gebracht. Klager vraagt zich af of het een incident betreft of dat de gerechtsdeurwaarder structureel dergelijke kosten in soortgelijke situaties aan de debiteur doorberekent.

2.2 In de tweede brief van 25 augustus 2015 verwijt klager de gerechtsdeurwaarder dat bij het gelegde derdenbeslag onder de bank geen beslagvrije voet is vastgesteld. Klager voert aan dat hij de gerechtsdeurwaarder bij brief van 4 mei 2015 kenbaar heeft gemaakt dat het beslag is gelegd terwijl schuldeiser en schuldenaar nog in onderhandeling waren en volgens hem op het gelegde beslag de beslagvrije voet van toepassing is omdat het beslag als een verkapt loonbeslag dient te worden aangemerkt. De gerechtsdeurwaarder heeft wel gereageerd maar klager is van mening dat hij zich ten aanzien van de onderhandelingen verschuilt achter de opdrachtgever. Op het tweede punt heeft de gerechtsdeurwaarder klager gewezen op de mogelijkheid tot het opstarten van een executiegeschil. Klager is van mening dat de gerechtsdeurwaarder niet adequaat en zorgvuldig heeft gereageerd op zijn verzoek om toepassing van een beslagvrije voet. Hij verwijst naar de met de gerechtsdeurwaarder gevoerde correspondentie.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Ten aanzien van de klacht met betrekking tot de kosten van de slotenmaker heeft de gerechtsdeurwaarder erkend dat deze kosten per abuis ten onrechte bij klager in rekening zijn gebracht. In het vooraf opgemaakte concept-exploot is rekening gehouden met de aanwezigheid van een slotenmaker en de mogelijkheid dat er kosten gemaakt diende te worden voor het openbreken van sloten. Klager was ten tijde van de beslaglegging aanwezig en de inzet van de slotenmaker bleek daarom niet nodig te zijn. Per abuis is het relaas met betrekking tot de slotenmaker door de gerechtsdeurwaarder niet in het exploot doorgehaald. Omdat dit niet was doorgehaald heeft een medewerker de nadien ontvangen nota met de kosten van de slotenmaker ook doorgezonden naar klager.

4.3. De kamer overweegt dat de klacht terecht is voorgesteld maar omdat er sprake is van een vergissing behoeft dit geen gevolgen te hebben in de vorm van een tuchtrechtelijke sanctie. De kamer weegt mee dat klager niet in zijn belangen is geschaad en van handelen tegen beter weten in is niet gebleken. Evenmin is er sprake van aanwijzingen dat in soortgelijke situaties kosten structureel aan de debiteur worden doorberekend. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder maatregelen genomen om de vergissing met de vooraf opgemaakte exploten in de toekomst te voorkomen. Dit laatste is nu juist de bedoeling van het tuchtrecht, namelijk het verbeteren van de beroepsorganisatie.

4.4 Ten aanzien van de klacht dat er beslag is gelegd terwijl er nog onderhandelingen werden gevoerd tussen klager en de advocaat van zijn wederpartij overweegt de kamer dat de gerechtsdeurwaarder geen partij was bij deze onderhandelingen en evenmin is gebleken of anderszins aannemelijk is geworden dat de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder geen verdere executiemaatregelen verlangde vanwege die onderhandelingen. Bovendien nam de gerechtsdeurwaarder eerst kennis van de onderhandelingen tijdens het beslag en zijn in de door de gerechtsdeurwaarder als productie 3 overgelegde brief van 20 april 2015 evenmin aanknopingspunten te vinden voor het feit dat er geen ambtshandelingen zouden hoeven te worden verricht.

4.5 Ten aanzien van de klacht met betrekking tot het bankbeslag dat volgens klager een verkapt loonbeslag is geldt het volgende. Onder de huidige wetgeving heeft de wetgever aan een beslag onder een bank geen beslagvrije voet verbonden. Het huidige “systeem van de beslagvrije voet” is dat een beslagvrije voet op grond van de wet alleen geldt bij beslag op vorderingen tot periodieke betalingen van de in de wet genoemde inkomensbronnen (zie art. 475b en 475c Rv). Een bankbeslag valt daar niet onder. Bij een bankbeslag kan immers slechts beslag worden gelegd op het actuele saldo.

4.6 Dat er een probleem bestaat met beslag onder een bank heeft blijkens de memorie van toelichting [1] op het wetsvoorstel vereenvoudiging van de beslagvrije voet wel de aandacht van de wetgever. Die realiseert zich dat vereenvoudiging als in dit inmiddels aangenomen wetsvoorstel geregeld, op zichzelf niet voldoende is om te borgen dat de schuldenaar in geval van beslag over een basaal inkomen voor levensonderhoud kan blijven beschikken. Een simpele, voor alle partijen uitvoerbare wettelijke regeling waarbij ook bij bankbeslag rekening wordt gehouden met een beslagvrije voet is volgens de wetgever echter op korte termijn niet voorhanden.

4.7 Uit (civiele en tucht)rechtspraak blijkt dat er omstandigheden kunnen zijn waarbij de regeling van artikel 475c Rv toch moet worden toegepast. Beslag op een bankrekening mag niet worden misbruikt om de regeling van de beslagvrije voet te omzeilen. Als een gerechtsdeurwaarder weet dat de betreffende bankrekening uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan, kan dit handelen tuchtrechtelijk laakbaar zijn. Dit betreft echter op de zaak toegesneden rechtspraak die ook nog eens leidt tot tegenstrijdige uitspraken (vergelijk bijvoorbeeld ECLI:NL:GHSHE:2015:1496 met ECLI:NL:RBAMS:2016:2020).

4.8 Bovendien wordt in die uitspraken geen enkele rekening gehouden met het feit dat de gerechtsdeurwaarder op grond van artikel 19 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet verplicht is een of meer bijzondere rekeningen aan te houden op zijn naam met vermelding van zijn hoedanigheid, die uitsluitend bestemd zijn voor gelden, die hij in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden onder zich neemt. Gelden die aan de gerechtsdeurwaarder in verband met zijn werkzaamheden als zodanig ten behoeve van derden worden toevertrouwd, moeten op die rekening worden gestort. Ten laste van deze rekening mag de gerechtsdeurwaarder slechts betalingen doen in opdracht van een rechthebbende.

4.9 In het kader van het tuchtrecht zal daarom van geval tot geval moeten worden onderzocht of er aanleiding was voor toepassing van een beslagvrije voet bij een bankbeslag. Daarbij geldt als uitgangspunt dat vast moet komen te staan dat de beslagvrije voet is geschonden en daarnaast geldt dat terugbetaling van reeds onder het beslag geinde gelden (die op de in artikel 19 van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde rekening zijn  gestort) niet zonder toestemming van de schuldeiser kan geschieden. Naar aanleiding van het verzoek van klager heeft de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat het verzoek was voorgelegd aan de opdrachtgever. De opdrachtgever heeft alvorens op dit verzoek te beslissen, de gerechtsdeurwaarder verzocht nadere informatie bij klager op te vragen over zijn financiële situatie. Die stukken zijn door klager toegezonden en door de gerechtsdeurwaarder aan zijn opdrachtgever doorgezonden. Na zijn opdrachtgever een aantal malen te hebben gerappelleerd, heeft die de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij geen aanleiding zag om de geinde bedragen aan klager te retourneren. Daartoe was volgens de opdrachtgever redengevend dat door klager geen volledig inzicht werd verschaft in zijn zakelijke- en financiële situatie in privé. Dat de beslagvrije voet is geschonden is dan ook niet komen vast te staan en de gerechtsdeurwaarder kan zonder instemming van zijn opdrachtgever geen gelden aan klager teruggeven. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is niet gebleken.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart klachtonderdeel 2.1 gegrond;

-       laat het opleggen van een maatregel achterwege,

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. J.H.C. Schouten, voorzitter, en mr. L. van Berkum en

mr. J.N. Reijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 juni 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.


[1] Tweede Kamer, vergaderjaar 2016-2017 34 628, nr. 3 p 50