ECLI:NL:TGDKG:2017:145 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/614473 / DW RK 16/941

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:145
Datum uitspraak: 07-07-2017
Datum publicatie: 13-09-2017
Zaaknummer(s): C/13/614473 / DW RK 16/941
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer verklaart het verzet gegrond en behandelt de klacht inhoudelijk opnieuw. Bankbeslag en beslagvrije voet. Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting konden de gerechtsdeurwaarders weten dat het inkomen van klaagster slechts bestond uit een uitkering en dat deze op de beslagen bankrekening van klaagster werd gestort. Het tijdstip waarop het beslag is gelegd, namelijk 1 dag nadat de uitkering werd overgemaakt draagt hieraan bij. Klaagster heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd waaruit dit blijkt. De schuldhulpverlener van klaagster heeft de gerechtsdeurwaarders op de hoogte gesteld dat het inkomen van klaagster slechts bestond uit een bijstandsuitkering waarop al beslag lag. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden hadden de gerechtsdeurwaarders wel tot toepassing van de beslagvrije voet moeten overgaan. Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat de beslagen bankrekening door andere inkomsten dan de uitkering van klaagster werd gevoed of dat er nog andere inkomsten zouden zijn. Door in dit geval niet onverwijld over te gaan tot toepassing van de beslagvrije voet, nadat klaagster hen daartoe had verzocht en de benodigde gegevens had verstrekt, hebben de gerechtsdeurwaarders naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Een en ander klemt des te meer, nu uit de stukken blijkt dat het bankbeslag doel trof voor een bedrag vrijwel gelijk aan de beslagvrije voet die voor klaagster gold, zodat te verwachten was dat klaagster door het bankbeslag in ernstige financiële problemen zou geraken en niet meer in haar primaire levensbehoeften zou kunnen voorzien, terwijl het, gezien het moment van beslaglegging, direct na storting van de uitkering, bovendien nog een maand zou duren alvorens zij opnieuw haar uitkering zou ontvangen. Klacht gegrond. Maatregel van berisping opgelegd.      

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 juli 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 18 oktober 2016 met zaaknummer C/13/602389 /  DW RK 16/86 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/614473 / DW RK 16/941 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

[     ],

tegen:

1. [     ],

2. [     ],

gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 25 januari 2016, ingekomen op 28 januari 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brief van 3 maart 2016, ingekomen op 4 maart 2016, hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 16 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 16 augustus 2016. Bij e-mail van 29 augustus 2016 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 26 mei 2017 alwaar klaagster en haar gemachtigde zijn verschenen. Gedaagde zijn, hoewel juist opgeroepen, niet verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 juli 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

De kamer verwijst voor de feiten naar hetgeen de voorzitter in de bestreden beslissing heeft vastgesteld. Partijen hebben tegen de vaststelling van de feiten door de voorzitter geen bezwaar gemaakt, zodat ook de kamer van die feiten uitgaat.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders bankbeslag hebben gelegd daags na de storting van haar maandelijkse bijstandsuitkering en vervolgens te hebben nagelaten een beslagvrije voet toe te passen. Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarders daarnaast bankbeslag te hebben gelegd terwijl met klaagster een betalingsregeling was getroffen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft allereerst overwogen dat klaagster bij vonnis is veroordeeld en vervolgens heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Klaagster staat op grond van artikel 3:276 BW met haar hele vermogen in voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Rv vrij om op elk moment beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat in beginsel geen beslagvrije voet geldt indien beslag wordt gelegd onder een bankinstelling. Onder omstandigheden kan sprake zijn van misbruik van recht, bijvoorbeeld indien bekend is dat de beslagen rekening uitsluitend uit een bron wordt gevoed waarvoor wel een beslagvrije voet geldt, maar dat dient in een procedure voor de gewone rechter te worden vastgesteld, waarbij het aan klaagster is om aannemelijk te maken dat hiervan sprake is. Het is niet aan de tuchtrechter om tot een inhoudelijke beoordeling van dit geschil over te gaan.

5.3 Als laatste heeft de voorzitter overwogen dat een betalingsregeling in zijn algemeenheid niet in de weg staat aan een beslag, aangezien het treffen van een dergelijke regeling geen garantie biedt voor de nakoming daarvan. Bovendien was de overeengekomen betalingsregeling, zoals klaagster zelf ook heeft aangevoerd, door tijdsverloop komen te vervallen.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klaagster is het niet eens met de beslissing van de voorzitter omdat daarin voorbij wordt gegaan aan het moment van de beslaglegging, dat wil zeggen, daags na de storting van de uitkering van klaagster. Daaruit rijst het vermoeden dat de gerechtsdeurwaarders gebruik hebben willen maken van het moment om een verkapt beslag op haar uitkering uit te voeren zonder de beslagvrije voet in acht te nemen. Klaagster stelt dat de gerechtsdeurwaarders op het niet toepassen van de beslagvrije voet tuchtrechtelijk aangesproken moeten worden.

6.2 Klaagster voert verder aan dat de betalingsregeling een overeenkomst is waar beide partijen willens en wetens voor hebben getekend. Door onvoorziene omstandigheden is het klaagster niet gelukt om twee van de vele termijnen over te maken. Klaagster acht het kwalijk dat de gerechtsdeurwaarders zonder contact op te nemen met klaagster vervolgens direct zijn overgegaan tot beslaglegging. De gerechtsdeurwaarders hebben daarmee niet te goeder trouw gehandeld en hebben de belangen van klaagster geschonden.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer is van oordeel dat de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de klacht dat er een beslagvrije voet had moeten worden toegepast niet in stand kan blijven en dient te worden vernietigd.

7.2 Ten aanzien van de beslissing dat de betalingsregeling is komen te vervallen heeft de voorzitter de juiste maatstaf aangelegd zodat de beslissing van de voorzitter op dat onderdeel van de klacht in stand kan blijven. De in verzet aangevoerde gronden maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter op dat onderdeel van de klacht eens en het verzet dient op dat onderdeel van de klacht ongegrond te worden verklaard.

8. De beoordeling van de klacht

8.1 De kamer stelt voorop dat de wetgever aan vorderingen tot periodieke betaling van onder meer loon en uitkeringen een beslagvrije voet heeft verbonden, teneinde te waarborgen dat de beslagene in staat blijft om tenminste nog de kosten van de primaire levensbehoeften te voldoen. Aan een vordering van een beslagene op zijn bankinstelling is geen beslagvrije voet verbonden, zodat bij een bankbeslag in beginsel geen rekening hoeft te worden gehouden met de beslagvrije voet. Onder omstandigheden kan echter sprake zijn van misbruik van recht indien beslag wordt gelegd op een bankrekening die uitsluitend door een uitkering of loon wordt gevoed, terwijl de beslagene geen ander inkomen heeft, waaruit zijn primaire levensbehoeften kunnen worden voldaan en de gerechtsdeurwaarder met die omstandigheid bekend is of moest zijn. In een dergelijk geval dient door de gerechtsdeurwaarder toch een beslagvrije voet te worden toegepast.

8.2 De kamer overweegt als volgt. Volgens klaagster heeft zij voorafgaand aan het op 25 juli 2015 door de gerechtsdeurwaarder gelegde bankbeslag aan de gerechtsdeurwaarders in het kader van het treffen van een betalingsregeling opgave gedaan van haar inkomsten en uitgaven en hiervoor de nodige stukken verstrekt, waaronder bankafschriften. Op grond hiervan konden de gerechtsdeurwaarders weten dat ten aanzien van de bewuste bankrekening de uitkering van klaagster de enige bron van inkomsten was. De gerechtsdeurwaarders hebben de door klaagster bedoelde stukken ontvangen; tevens maken zij deel uit van het dossier waarover de kamer beschikt.

8.3 Op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting acht de kamer het aannemelijk dat de gerechtsdeurwaarders konden weten dat het inkomen van klaagster slechts bestond uit een uitkering en dat deze op de beslagen bankrekening van klaagster werd gestort. Het tijdstip waarop het beslag is gelegd, namelijk 1 dag nadat de uitkering werd overgemaakt draagt hieraan bij. Klaagster heeft ter zitting aanvullende stukken overgelegd waaruit dit blijkt. Bij brief van 30 juli 2015 heeft de schuldhulpverlener van klaagster de gerechtsdeurwaarders op de hoogte gesteld dat het inkomen van klaagster slechts bestond uit een bijstandsuitkering waarop al beslag lag. Onder de hiervoor geschetste omstandigheden hadden de gerechtsdeurwaarders wel  tot toepassing van de beslagvrije voet moeten overgaan. Er was geen aanleiding om te veronderstellen dat de beslagen bankrekening door andere inkomsten dan de uitkering van klaagster werd gevoed of dat er nog andere inkomsten zouden zijn. Door in dit geval niet onverwijld over te gaan tot toepassing van de beslagvrije voet, nadat klaagster hen daartoe had verzocht en de benodigde gegevens had verstrekt, hebben de gerechtsdeurwaarders naar het oordeel van de kamer tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

8.4 Een en ander klemt des te meer, nu uit de stukken blijkt dat het bankbeslag doel trof voor een bedrag vrijwel gelijk aan de beslagvrije voet die voor klaagster gold, zodat te verwachten was dat klaagster door het bankbeslag in ernstige financiële problemen zou geraken en niet meer in haar primaire levensbehoeften zou kunnen voorzien, terwijl het, gezien het moment van beslaglegging, direct na storting van de uitkering, bovendien nog een maand zou duren alvorens zij opnieuw haar uitkering zou ontvangen.

9. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet gegrond wat betreft het niet toepassen van een beslagvrije voet;

-       legt de gerechtsdeurwaarders de maatregel van berisping op;

-       verklaart het verzet voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. S.P. Pompe, voorzitter, en mr. A.E. de Vos en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen de beslissing waarbij het verzet gegrond is verklaard kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.

Tegen de beslissing waarbij het verzet ongegrond is verklaard staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.