ECLI:NL:TGDKG:2017:143 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/615272 / DW RK 16/1018

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:143
Datum uitspraak: 07-07-2017
Datum publicatie: 13-09-2017
Zaaknummer(s): C/13/615272 / DW RK 16/1018
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Geldboete
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De kamer verklaart het verzet gegrond en behandelt de klacht inhoudelijk opnieuw. De kern van de klacht betreft het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder de kosten van de verrichte ambtshandelingen in rekening heeft gebracht terwijl die kosten door de toevoeging worden gedekt. Verder wordt de gerechtsdeurwaarder verweten dat hij weigert een gespecificeerde nota te verstrekken waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van de verrichte ambtshandelingen en de overige kosten.  De kamer overweegt dat de aan de cliënt van klaagster afgegeven toevoeging op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (hierna: het Besluit), de kosten van de door de gerechtsdeurwaarder verrichte ambtshandelingen dekt voor zover die door de debiteur niet zouden worden voldaan. De gerechtsdeurwaarder kan -behoudens door hem gemaakte verschotten- de kosten van de door hem verrichte ambtshandelingen bij de griffier van de rechtbank declareren, maar niet bij zijn opdrachtgever. Het doel van de regeling is immers dat de minvermogende rechtzoekende van deze kosten gevrijwaard blijft. De door de gerechtsdeurwaarder aan klaagster verstrekte nota is in die zin ook onvoldoende gespecificeerd. Bij een tenuitvoerlegging op basis van een toevoeging dienen de ambtshandelingen en de door degene op wiens naam de toevoeging is afgegeven te betalen verschotten afzonderlijk te worden gespecificeerd. Of klaagster, zoals door de kantonrechter is aangenomen, als opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder dient te worden beschouwd, kan bij dit alles in het midden blijven. De klacht wordt grotendeels gegrond verklaard en de gerechtsdeurwaarder wordt een geldboete opgelegd.      

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 juli 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 18 oktober 2016 met zaaknummer C/13/593892 /  DW RK 15/802 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/615272 / DW RK 16/1018 ingesteld door:

[     ],

gevestigd te [     ],

klaagster,

vertegenwoordigd door [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij klachtenformulier met bijlagen van 15 september 2015, ingekomen op 17 september 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij brief van 16 oktober 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend. Bij beslissing van 30 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 30 augustus 2016. Bij e-mail van 13 september 2016 heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare zitting van 26 mei 2017 alwaar klaagster en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 7 juli 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

a)     Bij vonnis van 25 februari 2009 is de tegenpartij van de opdrachtgever van klaagster bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis door de rechtbank Almelo veroordeeld tot betaling van een geldsom van € 24.017,71. In die procedure is door klaagster op grond van een civiele toevoeging (afgegeven op 17 oktober 2006) rechtsbijstand verleend.

b)     Klaagster heeft bij brief van 13 maart 2009 opdracht gegeven aan de gerechtsdeurwaarder om, inzake ‘[     ]’, het vonnis te betekenen en beslag op een auto te leggen. Bij brief van dezelfde datum heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder de toevoeging toegezonden. Het vonnis is betekend op 4 februari 2009 en 17 maart 2009. Nadien is ten laste van de debiteur beslag gelegd op haar uitkering (25 maart 2009), onder de belastingdienst  (op 30 januari 2009), op een auto (8 april 2009) op roerende zaken (8 april 2009), onder de Rabobank en onder de ABN Amro bank (op 4 juni 2009).

c)     Bij brief van 4 juni 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster een einddeclaratie toegezonden.

d)     Over deze einddeclaratie hebben de gerechtsdeurwaarder en klaagster gecorrespondeerd. De gerechtsdeurwaarder heeft klaagster uiteindelijk tot betaling van de declaratie gedagvaard voor de rechtbank Overijssel. Bij vonnis van 28 februari 2017 is de vordering van de gerechtsdeurwaarder toegewezen. Klaagster heeft tegen dat vonnis hoger beroep ingesteld.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er in hoofdzaak over dat zij een vonnis ter executie aan de gerechtsdeurwaarder heeft toegezonden voorzien van een exemplaar van de toevoeging die aan haar cliënt was verstrekt waarbij de kosten van de door de gerechtsdeurwaarder te verrichten ambtshandelingen onder de toevoeging zouden vallen. Door de gerechtsdeurwaarder gedane tussentijdse afdrachten zijn door klaagster direct afgedragen aan haar opdrachtgever omdat zij ervan uitging dat de gerechtsdeurwaarder zijn kosten daarop al in mindering had gebracht. Klaagster heeft vervolgens een declaratie ontvangen wegens niet gedekte kosten. De gerechtsdeurwaarder weigert deze nota nader te onderbouwen. Klaagster betwist de nota als zodanig aangezien de kosten reeds zijn voldaan. Zij betwist eveneens dat zij de opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder was. De opdrachtgever was namelijk haar cliënt waarbij klaagster als tussenpersoon fungeerde.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft op de klacht overwogen dat klaagster met de gerechtsdeurwaarder van mening verschilt over de vraag of bepaalde kosten al dan niet in rekening mogen worden gebracht en of klaagster voor deze kosten aansprakelijk is. Het door de gerechtsdeurwaarder ten aanzien daarvan ingenomen standpunt is verdedigbaar, althans niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm. Het ligt niet op de weg van de tuchtrechter een dergelijk civielrechtelijke geschil te beoordelen, al was het maar omdat de onderhavige procedure zich niet leent voor uitgebreide bewijslevering.

5.2 De voorzitter heeft verder overwogen dat het feit dat klaagster het niet eens is met het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt en de gerechtsdeurwaarder klaagster inmiddels heeft gedagvaard, niet maakt dat de gerechtsdeurwaarder daarmee tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. Het indienen van een tuchtklacht heeft geen opschortende werking.

6. De gronden van het verzet

6.1 In verzet heeft klaagster aangevoerd dat onder de feiten is verzuimd te vermelden dat de gerechtsdeurwaarder de executiehandelingen heeft verricht op basis van een aan hem verstrekte, op naam van de cliënt van klaagster gestelde, toevoeging.

6.2 Klaagster heeft verder aangevoerd dat de klacht erop ziet dat de gerechtsdeurwaarder in strijd met artikel 22 van de Gerechtsdeurwaarderswet handelt door geen inzage in de nota te geven geeft zodat niet kenbaar is of en in hoeverre de door hem gedeclareerde nota ook ziet op ambtshandelingen waarvan de kosten worden gedekt op grond van de aan haar cliënt verstrekte toevoeging. Dit klemt temeer nu verreweg de meeste handelingen ambtshandelingen betroffen. Om die reden is de gerechtsdeurwaarder om opheldering gevraagd die hij echter weigert te geven. Klaagster kan de redenering van de voorzitter dat er enkel sprake is van een meningsverschil over de kosten dan ook niet volgen.

6.3 Daarnaast voert klaagster aan dat de voorzitter niet is ingegaan op het standpunt dat niet klaagster de contractspartij van de gerechtsdeurwaarder is maar haar cliënt. Uit de door de gerechtsdeurwaarder ontvangen faxen en brieven en de grosse van het vonnis blijkt dat klaagster de advocaat is van haar cliënt. Bovendien blijkt uit de wijze waarop de gerechtsdeurwaarder de geïnde gelden overmaakt dat hij zich ervan bewust is dat klaagster niet de opdrachtgeefster is maar in haar hoedanigheid van advocaat namens haar cliënt de gerechtsdeurwaarder opdracht heeft gegeven. De geïnde bedragen zijn overgemaakt op de derdenrekening van klaagster onder vermelding van de naam van haar cliënt en zijn dossier.

6.4 Het standpunt van de gerechtsdeurwaarder dat de gedeclareerde kosten niet vallen onder het bereik van de toevoeging nu de reeks van executiehandelingen heeft geleid tot een executieopbrengst die aanmerkelijk hoger is dan de gemaakte executiekosten, gaat niet op. De verstrekte toevoeging is niet ingetrokken wegens overschrijding van het heffingsvrije vermogen. De ambtshandelingen worden gedekt door de toevoeging.

6.5 Ook is voorzitter niet is ingegaan op het feit dat er tussentijdse afdrachten zijn gedaan die gewoonlijk alleen plaatsvinden nadat de kosten van de gerechtsdeurwaarder zijn gedekt. De gerechtsdeurwaarder legt de schuld bij de door hem gebruikte software. Indien de gerechtsdeurwaarder zijn nota zou onderbouwen dan zal blijken dat hij geen vordering heeft op haar cliënt en al helemaal niet op klaagster.

6.6 Tot slot heeft klaagster aangevoerd dat de voorzitter evenmin is ingegaan op de door klaagster toegevoegde klacht dat de gerechtsdeurwaarder dreigt met een aanvraag faillissement. Van de gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij zich in verhouding tot een advocaat van wie hij jarenlang opdrachten heeft ontvangen voor het verrichten van ambtshandelingen naar redelijkheid en billijkheid dient te gedragen. Dit houdt op zijn minst in dat hij zijn nota dient te onderbouwen nu deze  betwist wordt op goede gronden.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de gronden van het verzet maken dat de beslissing van de voorzitter niet in stand kan blijven. De voorzitter heeft de klacht verkeerd beoordeeld en is niet ingegaan op de klacht dat niet klaagster de opdrachtgever was maar haar cliënt.

7.2 De kamer laat daarbij hetgeen onder 6.6 van het verzet is aangevoerd buiten beoordeling. In dit onderdeel wordt ingegaan op de door klaagster toegevoegde klacht met betrekking tot het dreigen met een faillissement. Dit dreigement staat vermeld in een brief van 6 januari 2016 welke brief onderdeel is van een aantal op 18 juli 2016 door klaagster aan de kamer toegezonden stukken. De klacht staat echter niet als zodanig in de inleidende klacht vermeld en ook niet in de e-mail waarmee de stukken op 18 juli 2016 aan de kamer zijn toegezonden. Dit punt kan niet voor het eerst in verzet aan de orde worden gesteld.

8. De beoordeling van de klacht

8.1 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder in de kern dat de kosten van de verrichte ambtshandelingen in rekening worden gebracht terwijl die kosten door de toevoeging worden gedekt.

8.2 Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder daarnaast dat hij weigert een gespecificeerde nota te verstrekken waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de kosten van de verrichte ambtshandelingen en de overige kosten.

8.3 Verder verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij haar als contractspartij beschouwt terwijl haar cliënt contractspartij is en dat hij tussentijdse afdrachten heeft gedaan zonder dat zijn kosten daarvan zijn afgetrokken.

8.4 De kamer overweegt op het eerste klachtonderdeel als volgt. De aan de cliënt van klaagster afgegeven toevoeging dekt op grond van het bepaalde in artikel 40, eerste lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (hierna: het Besluit), de kosten van de door de gerechtsdeurwaarder verrichte ambtshandelingen voor zover die door de debiteur niet zouden worden voldaan. Dit artikel luidt als volgt:

‘Gerechtsdeurwaarders aan wie in een zaak waarin op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, het uitbrengen van een exploot of het opmaken van een proces-verbaal is opgedragen, of die bijstand hebben verleend bij de tenuitvoerlegging van de in een zodanige zaak gegeven uitspraak, ontvangen van rijkswege 75% van het bedrag dat zij volgens het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zouden hebben mogen berekenen, met dien verstande dat de verschotten voor rekening van de opdrachtgever blijven.’

8.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat een gerechtsdeurwaarder wanneer een toevoeging is afgegeven -behoudens door hem gemaakte verschotten- de kosten van de door hem verrichte ambtshandelingen bij de griffier van de rechtbank kan declareren, maar niet bij zijn opdrachtgever. Het doel van de regeling is immers dat de minvermogende rechtzoekende van deze kosten gevrijwaard blijft. Het door de gerechtsdeurwaarder ingenomen verweer dat ernaar wordt gestreefd eerst een afdracht te doen zodra er een volledige dan wel beperkte betaling is gedaan door de wederpartij van zijn opdrachtgever waaruit zijn kosten (deels) kunnen worden faalt. De gerechtsdeurwaarder is niet gerechtigd om geïncasseerde gelden ter dekking van de gemaakte kosten van ambtshandelingen aan te wenden, zolang het in de toevoeging gehanteerde heffingsvrije vermogen niet wordt overschreden. In het onder 8.4 aangehaalde artikel valt niet te lezen dat dit anders zou zijn indien een de executie tussentijds wordt gestaakt en evenmin doet ter zake wie er beslist om het dossier te sluiten voordat de vordering volledig is voldaan. De kamer ziet evenmin hoe het verweer van de gerechtsdeurwaarder dat het uitgangspunt is dat een ieder zijn eigen (executie)kosten draagt, zich verhoudt tot voormeld artikel.

8.6 Het in verzet door de gerechtsdeurwaarder ingenomen standpunt dat dit is toegestaan op grond van het bepaalde in artikel 6:44 BW faalt eveneens. Allereerst niet omdat degene die gelet op de tekst van dit artikel daaraan rechten kan ontlenen niet de gerechtsdeurwaarder is maar de schuldeiser (de cliënt van klaagster). Ten tweede niet omdat de schuldeiser behoudens de gemaakte verschotten bij een toevoeging de kosten van de door de gerechtsdeurwaarder verrichte ambtshandelingen niet zelf hoeft te dragen. Bij een toevoeging worden de door de gerechtsdeurwaarder verrichte ambtshandelingen immers gedekt door de Staat. Hetgeen uit de executie wordt ontvangen wordt in geval van een toevoeging direct in mindering gebracht op de hoofdsom. Uit het voorgaande volgt dat de gerechtsdeurwaarder dus ook niet worden gevolgd in zijn standpunt dat de kosten van de ambtshandelingen niet onder het bereik van de toevoeging vallen omdat de executiehandelingen hebben geleid tot een executieopbrengst die hoger was dan de gemaakte executiekosten.

8.7 De door de gerechtsdeurwaarder aan klaagster verstrekte nota is in die zin ook onvoldoende gespecificeerd. Bij een tenuitvoerlegging op basis van een toevoeging dienen de ambtshandelingen en de door degene op wiens naam de toevoeging is afgegeven te betalen verschotten afzonderlijk te worden gespecificeerd.

8.8 Of klaagster, zoals door de kantonrechter is aangenomen, als opdrachtgever van de gerechtsdeurwaarder dient te worden beschouwd, kan bij dit alles in het midden blijven. Voor de beoordeling van de tuchtrechtelijk aan de gerechtsdeurwaarder gemaakte verwijten is dit, waar het voor de gerechtsdeurwaarder duidelijk was dat het ging om een opdracht in een zaak waarin een toevoeging was afgegeven, niet van belang.

8.8 Het verzet is dus gegrond en de klacht dient op twee onderdelen gegrond te worden verklaard. De kamer ziet aanleiding de gerechtsdeurwaarder voor het gegrond verklaarde deel van de klacht na te melden maatregel op te leggen. De afgegeven toevoeging dekt de kosten van de door de gerechtsdeurwaarder verrichte ambtshandelingen, voor zover deze niet worden voldaan door de schuldenaar. De gerechtsdeurwaarder kan zijn kosten declareren (bij de Staat) als hij ze niet op de schuldenaar blijkt te kunnen verhalen. De gerechtsdeurwaarder is echter niet gerechtigd om geïncasseerde gelden ter dekking van de gemaakte kosten in te houden en dus niet af te dragen.

9. Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-       verklaart het verzet gegrond;

-       verklaart de klachtonderdelen 8.1 en 8.2 gegrond;

-       legt de gerechtsdeurwaarder een geldboete ter hoogte van € 2.500,00 op, waarbij de in artikel 43 lid 6 van de Gerechtsdeurwaarderswet bepaalde termijn en de wijze waarop de boete moet worden voldaan door de kamer na het onherroepelijk worden van de beslissing per brief aan de gerechtsdeurwaarder wordt medegedeeld;

-       verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. S.P. Pompe, voorzitter, en mr. A.E. de Vos en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.