ECLI:NL:TGDKG:2017:131 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 1235.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:131
Datum uitspraak: 18-08-2017
Datum publicatie: 05-09-2017
Zaaknummer(s): 1235.2016
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Tussenbeslissing. De Kamer heeft er behoefte aan dat de gerechtsdeurwaarder vragen beantwoordt waarop ter zitting (nog) geen antwoord kon worden gegeven.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Tussenbeslissing van 18 augustus 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 8 november 2016 met zaaknummer 1073.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/618837 / DW RK 16/1235 ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde,

gemachtigde: mr. [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 20 november 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 18 december 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Bij beslissing van 8 november 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 8 november 2016. Bij brief, ingekomen per

e-mail op 17 november 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 8 augustus 2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak van deze tussenbeschikking is bij vervroeging bepaald op 18 augustus 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is belast met de inning van vorderingen van [  ] ten laste van klager.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder

a. weigert tot een oplossing te komen;

b. nooit de voor hem geldende beslagvrije voet heeft vastgesteld;

c. oneigenlijke druk uitoefent door constant te dreigen met steeds zwaardere stappen inzake boedelbeslag. Klager heeft de gerechtsdeurwaarder constant en uitputtend geïnformeerd dat de boedel niet van hem is;

d. nalatig is door hem niet te informeren wie de opdrachtgever is;

e. niet reageert op zijn brieven. Sinds 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder in totaal zes brieven genegeerd.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor kan niet als beklaagde worden aangemerkt. Op grond van een uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van

12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696) volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 De klacht is gericht tegen het gerechtsdeurwaarderskantoor [  ] te [  ]. Nu het dossier van klager daar in behandeling is, wordt de aan het kantoor van de in aanhef van deze beslissing vermelde verbonden gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Ten aanzien van klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat nergens uit blijkt dat de gerechtsdeurwaarder niet tot een oplossing wil komen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager in de gelegenheid is gesteld om een betalingsregeling te treffen. De stelling van klager dat hij niet akkoord kan gaan met een betalingsregeling, omdat hij dan te weinig overhoudt om van rond te kunnen komen, kan niet aan de gerechtsdeurwaarder worden verweten. Dat bij klager sprake is van een betalingsonmacht is geen reden om van het beslag af te zien. Een betalingsregeling is een gunst van de opdrachtgever en een regeling die onder voorwaarden kan worden getroffen. Het is geen recht voor de schuldenaar.

4.4 Ten aanzien van klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat uit de producties van de gerechtsdeurwaarder blijkt dat er wel degelijk een beslagvrije voet is gelegd, echter niet door de onderhavige gerechtsdeurwaarder. Er is sprake van een eerdere beslaglegger, welke beslaglegger de beslagvrije voet reeds heeft vastgesteld.

4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel c overweegt de voorzitter allereest dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om de ambtshandelingen, waartoe hij bevoegd is, te verrichten als hierom wordt verzocht. Op het moment dat de gerechtsdeurwaarder een opdracht tot het verrichten van een ambtshandeling ontvangt en er geen uitsluiting van bevoegdheid is, is daarmee automatisch de verplichting ontstaan tot het verrichten van de ambtshandeling. Dat de gerechtsdeurwaarder de mogelijkheid onderzoekt om beslag op de inboedel van klager te leggen behoeft geen uitoefening van oneigenlijke druk op te leveren. Daarvan is naar het oordeel in dit geval ook  geen sprake.

4.6 Klager stelt dat hij op 22 september 2015 de hele dag thuis is gebleven om aan te tonen dat er geen inboedel van hem in de woning staat. In de brievenbus lag echter een brief van de gerechtsdeurwaarder met de mededeling dat hij thuis niet is aangetroffen. De gerechtsdeurwaarder stelt in zijn verweer dat de betreffende gerechtsdeurwaarder op 22 september 2015 niemand heeft aangetroffen op het adres van klager en een brief in zijn brievenbus heeft achtergelaten. De voorzitter ziet geen reden om hieraan te twijfelen en acht het onaannemelijk dat de gerechtsdeurwaarder vanuit [  ] naar [  ] zou zijn gereisd om vervolgens zonder aanbellen een brief in de brievenbus van klager zou deponeren. De stelling van klager dat er minstens drie getuigen hebben gezien dat de brief zonder vooraf aanbellen in de brievenbus is gedaan is, hiertegenover niet voldoende om daarvan uit te gaan.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat klager erop mag vertrouwen dat een gerechtsdeurwaarder handelt conform een daartoe verstrekte opdracht en niet uit eigen (of gefingeerd) belang. De gerechtsdeurwaarder is niet gehouden de opdracht aan te tonen. De verwijzing van klager naar artikel 3:71 BW is hier niet van toepassing.

4.6 Ten aanzien van klachtonderdeel e overweegt de voorzitter dan van een gerechtsdeurwaarder mag worden verwacht dat hij brieven met betrekking tot een bij hem in behandeling zijnde incasso binnen een redelijke termijn beantwoordt. Klager stelt dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op zijn brieven van 18 februari 2013 en 18 maart 2013. Klager heeft geen kopie van deze brieven overgelegd, maar wel een kopie van zijn brieven van 1 maart 2013 en 16 maart 2013. In de brief van 1 maart 2013 geeft klager aan dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft gereageerd op zijn brief van 18 februari 2013. In de brief van 16 maart 2013 bedankt klager de gerechtsdeurwaarder voor zijn brief van 11 maart 2016. Hieruit kan worden afgeleid dat de gerechtsdeurwaarder heeft gereageerd op inhoud van de brieven van 18 februari 2013 en 1 maart 2013. De voorzitter acht de termijn waarop de gerechtsdeurwaarder op deze brieven heeft gereageerd redelijk. Ten aanzien van klagers brief van 18 maart 2013 heeft de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer aangegeven dat hij in maart 2013 aan klager kenbaar heeft gemaakt dat klagers dossiers niet langer door de collega deurwaarder te [  ] worden behandeld. Tevens is medegedeeld dat er (tot dan toe) nimmer contact is geweest tussen [  ] te [  ] en klager omtrent zijn inboedel en tevens dat er geen executiemaatregelen zullen worden getroffen zolang de WSNP-aanvraag van klager in behandeling is, op voorwaarde dat klager de gerechtsdeurwaarder hiervan op de hoogte houdt. Niet gebleken is dat de gerechtsdeurwaarder niet op brieven van klager uit 2013 heeft gereageerd.

4.7 Klager stelt verder dat de gerechtsdeurwaarder niet op zijn brieven van 15 en 20 april 2014 heeft gereageerd. In de brief van 15 april 2014 heeft klager aangegeven dat hij geen voorstel tot betaling kan doen, omdat de wettelijke grens van enige betalingscapaciteit is bereikt. Tevens herhaalt hij dat een eventueel boedelbeslag geen doel zal treffen. Deze brief is feitelijk een herhaling van klagers brief van 3 april 2014 waarop de gerechtsdeurwaarder wel heeft gereageerd. Dit blijkt ook uit de brief van klager van 15 april 2014, waarin klager de gerechtsdeurwaarder aangeeft dat hij de brief van de gerechtsdeurwaarder in goede orde heeft ontvangen. In de brief van 20 april 2014 heeft klager het koopcontract van zijn inboedel als bijlage meegezonden en aangegeven dat het voor hem niet mogelijk was om nieuwe spullen te kopen. De voorzitter ziet niet in dat de gerechtsdeurwaarder op deze brief had moeten reageren. Voornoemde brieven kon de gerechtsdeurwaarder naar het oordeel van de voorzitter als voor kennisgeving aannemen.

4.8 Klager stelt ten slotte dat de gerechtsdeurwaarder niet op zijn brieven van 18 en 23 september 2015 heeft gereageerd. In de brief van 18 september 2015 verzoekt klager om informatie omtrent de opdrachtgever van het voorgenomen boedelbeslag. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweer aangegeven dat hij hierop bij brief van

21 september 2015 heeft gereageerd, nadat hem op 17 augustus 2015 al de kopieën van de gewezen vonnissen zijn toegestuurd. In de brief van 23 september 2015 stelt klager voor om een nieuwe datum en tijd vast te stellen waarop de gerechtsdeurwaarder opnieuw bij hem langskomt, zodat hij kan aantonen dat de inboedel in zijn huis niet van hem is. Hierop heeft een medewerker van de gerechtsdeurwaarder op 1 oktober 2015 gereageerd, aldus het verweerschrift. De voorzitter ziet geen aanleiding te twijfelen aan de in het verweerschrift genoemde reacties van de gerechtsdeurwaarder van 21 september 2015 en 1 oktober 2015. Dat de reacties misschien niet de gewenste reacties voor klager zijn geweest maakt het voorgaande niet anders.

4.9 De voorzitter is gelet op hetgeen onder 4.6 tot en met 4.8 is overwogen van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de gerechtsdeurwaarder niet dan wel niet binnen een redelijke termijn op de brieven van klager heeft gereageerd. Er is dan ook geen sprake van tuchtrechtelijk laakbaar handelen.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

6.1 Klager is het niet met de beslissing van de voorzitter eens. De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat het niet nodig was dat de gerechtsdeurwaarder op al zijn brieven heeft gereageerd. Dit mag wel van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht, desnoods met een verwijzing naar een eerder verzonden brief.

6.2 De gerechtsdeurwaarder is, anders dan hij stelt, wel degelijk geïnformeerd door de ingeschakelde schuldhulpverlener.

6.3 De gerechtsdeurwaarder heeft nooit om betalingsbewijzen verzocht. Indien hij dit wel had gedaan, had hij niet langs hoeven komen. Klager acht het heel intimiderend als een gerechtsdeurwaarder aan de deur komt. Alle informatie die de gerechtsdeurwaarder nodig heeft, is overigens aanwezig bij klager en had de gerechtsdeurwaarder kunnen inzien tijdens zijn bezoek. Dat de gerechtsdeurwaarder niet heeft aangebeld roept alleen maar meer vragen op.

6.4 Het dreigen met boedelbeslag terwijl de gerechtsdeurwaarder weet dat klager geen betalingsregeling kan treffen is vexatoir en dient geen enkel ander doel dan de maximale druk op klager te leggen en hem te dwingen de beslagvrije voet te doorbreken om zo de verkoop van roerende zaken te voorkomen.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer heeft er behoefte aan dat de gerechtsdeurwaarder vragen beantwoordt waarop ter zitting (nog) geen antwoord kon worden gegeven. Zo leidt de Kamer uit het klaagschrift af dat klager stelt rond te moeten komen van een beslagvrije voet en dat daarom geen ruimte aanwezig was voor het treffen van een regeling, terwijl de gerechtsdeurwaarder dat wist. In dat kader zou de Kamer willen vernemen of de gerechtsdeurwaarder na betekening op enig moment gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheden in art. 475g lid 3 of 4 Rv, of anderszins heeft vastgesteld of klager inkomen had en of daarop reeds derdenbeslag was gelegd. Nu de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarder dit desgevraagd ter zitting niet kon aangeven, wenst de Kamer te vernemen of de opdrachtgever van de deurwaarder opdracht heeft gegeven om beslag op de roerende zaken van klager te leggen dan wel of de gerechtsdeurwaarder dit binnen de door de opdrachtgever gegeven beleidsvrijheid zelf heeft besloten. Waar mogelijk dient de gerechtsdeurwaarder zijn antwoorden met stukken te onderbouwen.

7.2 In afwachting van de reactie van de gerechtsdeurwaarder die binnen vier weken na heden wordt verwacht, op welke reactie klager ook binnen vier weken zal mogen reageren, wordt de verdere behandeling van de zaak aangehouden.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-           stelt de gerechtsdeurwaarder in de gelegenheid binnen vier weken na dagtekening van de brief waarmee de beslissing wordt verzonden aan het onder 7.1 van deze beslissing bepaalde te voldoen;

-           draagt de gerechtsdeurwaarder op de gevraagde stukken aan zowel de Kamer als aan klager toe te zenden;

-           houdt iedere verdere beslissing aan;

-           bepaalt dat hoger beroep tegen deze beslissing slechts kan worden ingesteld tegelijk met de eindbeslissing.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. Ch. A, van Dijk en

mr. J.M. Wisseborn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van

18 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.