ECLI:NL:TGDKG:2017:130 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 948.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:130
Datum uitspraak: 15-08-2017
Datum publicatie: 05-09-2017
Zaaknummer(s): 948.2016
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 augustus 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 16 augustus 2016 met zaaknummer 1191.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/614527 / DW RK 16/948  ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

gemachtigde: [  ],

tegen:

1. [  ],

2. [  ],

gerechtsdeurwaarders te [  ],

beklaagden,

gemachtigde: [  ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 23 december 2015, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij verweerschrift, ingekomen op 25 januari 2015, hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd. Bij beslissing van 16 augustus 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 16 augustus 2016. Bij e-mail, ingekomen op

30 augustus 2016, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Bij e-mail, ingekomen op 31 augustus 2016 heeft klaagster het ingezonden verzetschrift vervangen. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017 alwaar de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders is verschenen. Klaagster noch haar gemachtigde is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 augustus 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 18 november 2015 is er een (uitvoerbaar bij voorraad verklaard) vonnis op tegenspraak gewezen ten laste van klaagster.

-           Op 25 november 2015 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1. voornoemd vonnis aan klaagster betekend met gelijktijdig bevel om aan de inhoud te voldoen. Bij de betekening is klaagster het bevel gedaan om uiterlijk 2 december 2015 opgave te doen van de bronnen van inkomsten.

-           Op 4 december 2015 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder, omdat er geen reactie van klaagster was binnengekomen, beslag gelegd op de onroerende zaak (woning) van klaagster.

-           Op 4 december 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders een fax ontvangen van de gemachtigde van klaagster met het verzoek om de executie aan te houden in afwachting van hoger beroep.

-           Op dit verzoek hebben de gerechtsdeurwaarders afwijzend gereageerd, nu dit volgens hen een soortgelijke herhaling van zetten is van klaagster aangezien zij tijdens de procedure in aanloop naar het vonnis uitdrukkelijk heeft verzocht het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren. Tijdens de procedure is dit verzoek door de kantonrechter gemotiveerd afgewezen.

-           Het door de gerechtsdeurwaarders gelegde beslag is op 7 december 2015 ingeschreven in de openbare registers.

-           Op 9 december 2015 is het proces-verbaal van beslag d.d. 4 december 2015 aan klaagster betekend.

-           Op 9 december 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders een fax van de gemachtigde van klaagster ontvangen met een betalingsvoorstel van € 200,00 per maand.

-           Om de redelijkheid van het betalingsvoorstel te kunnen beoordelen hebben de gerechtsdeurwaarders de gemachtigde van klaagster op 10 december 2015 een formulier doen toekomen om inzage te geven in de financiële situatie.

-           Op 16 december 2015 is door klaagster telefonisch contact opgenomen met een collega van de gerechtsdeurwaarders teneinde uitstel te verzoeken om het inkomstenformulier toe te zenden. Dit verzoek is gehonoreerd. Verder informeerde klaagster naar de mogelijkheden om het beslag op te heffen. Hierop is haar medegedeeld dat daar, zolang de vordering niet volledig is betaald, geen mogelijkheden voor zijn.

-           Het formulier is door de gerechtsdeurwaarders niet retour ontvangen.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder:

a: misbruik van de executiewet maakt door versneld te executeren en niet akkoord gaat met een betalingsvoorstel;

b: misbruik van bevoegdheid maakt en zich agressief opstelt;

c: onnodig kosten maakt;

d: overlast creëert door beslaglegging.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Allereerst merkt de voorzitter op dat de bezwaren die klaagster uiteen heeft gezet en betrekking hebben op de inhoud van het vonnis op zichzelf nimmer kunnen leiden tot het oordeel dat de executerende gerechtsdeurwaarder klachtwaardig heeft gehandeld.

4.2. Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter dat klaagster op

18 november 2015 bij vonnis is veroordeeld en nadien heeft nagelaten de vordering vrijwillig te voldoen. Het door de gerechtsdeurwaarders gelegde beslag is dan ook niet in strijd met de tuchtrechtelijke norm, nu klaagster op grond van artikel 3:276 BW met haar hele vermogen instaat voor de vordering. Het staat de gerechtsdeurwaarders op grond van artikel 435 Rv vrij om beslag te leggen op alle vermogensobjecten van klaagster. Tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Uit de producties volgt dat er op het moment van de (betekening van de) beslaglegging nog geen betalingsvoorstel van of namens klaagster door de gerechtsdeurwaarders was ontvangen, laat staan dat hierop afwijzend is gereageerd. De gerechtsdeurwaarders hebben aangevoerd dat zij niet zomaar akkoord kunnen gaan met het betalingsvoorstel dat klaagster op 9 december 2015 heeft gedaan zonder dat daar een redelijkheidsbeoordeling op wordt toegepast. Om te kunnen beoordelen of het voorstel redelijk is hebben de gerechtsdeurwaarders klaagster op 10 december 2015 een formulier toegestuurd waar zij haar inkomsten en uitgaven kon aangeven. Dit formulier is nimmer door de gerechtsdeurwaarders retour ontvangen. Klaagster kan de gerechtsdeurwaarders - mede gelet op de voorgeschiedenis tijdens de procedure omtrent de uitvoerbaar bij voorraad verklaring - niet verwijten dat zij de executie voort wensen te zetten.

4.3. Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de voorzitter dat, zoals de gerechtsdeurwaarders terecht hebben aangevoerd, een schuldenaar zonder toestemming van de schuldeiser niet bevoegd is het verschuldigde in gedeelten te voldoen. In dit geval heeft de schuldeiser blijkbaar niet (zonder meer) ingestemd met de voorgestelde aflossing. Klaagster kan dat de gerechtsdeurwaarder niet verwijten. Niet gezegd kan worden dat de gerechtsdeurwaarders door de wijze waarop hier is gehandeld de goede en onafhankelijke vervulling van hun ambt, dan wel het aanzien daarvan, hebben beschaamd of belemmerd. De voorzitter begrijpt dan ook niet wat klaagster bedoelt met de meerdere malen door haar aangehaalde ‘tool van agressie’. Van enige vorm van agressie is immers niet gebleken.

4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat de door de gerechtsdeurwaarders in rekening gebrachte kosten conform de daarvoor geldende regelingen berekend zijn. Van het feit dat de kosten zijn opgelopen kan de gerechtsdeurwaarders geen verwijt worden gemaakt.

4.5. Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat het begrijpelijk is dat een beslaglegging intimiderend kan overkomen. In het onderhavige geval is een vonnis ten laste van klaagster gewezen en bestaat er een executoriale titel. De gerechtsdeurwaarder is op grond daarvan gerechtigd tot het treffen van beslagmaatregelen, ook indien door klaagster hoger beroep is ingesteld, nu de uitvoerbaarheid bij voorraad is uitgesproken door de kantonrechter. Inherent aan de executoriale titel is dat dit overlast voor klaagster met zich mee kan brengen, maar dit is niet te voorkomen. Op enig moment wenst de schuldeiser de vordering betaald te zien. Dit geldt temeer nu de procedure bijna een jaar in beslag heeft genomen, voornamelijk door toedoen van klaagster door tussentijds de kantonrechter te wraken, welke wraking niet alleen is afgewezen, maar waarbij eveneens is geoordeeld dat klaagster misbruik van het middel wraking heeft gemaakt door dit veelvuldig in te zetten.

4.6. Tot slot merkt de voorzitter op dat de klacht voor het overige betrekking heeft op executie van een titel, waarover deze Kamer niet kan oordelen. Executiegeschillen dienen op grond van het bepaalde in artikel 438 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering aan de voorzieningenrechter in kort geding te worden voorgelegd. Het is niet aan de Kamer daarover een oordeel uit te spreken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de voorzitter een beslissing heeft genomen zonder hierbij de stukken en bewijzen van klaagster te hebben betrokken. Op

4 december 2015 is beslag gelegd op de woning van klaagster. Het exploot van deze beslaglegging is op 9 december 2015 aan klaagster betekend. Dit is niet conform de wettelijke termijn van vier dagen als genoemd in artikel 508 Rv. De beslaglegging is dan ook nietig. Verder heeft klaagster op 4 december 2015, voordat daadwerkelijk beslag is gelegd, verzocht om de executie op te schorten. Klaagster heeft dus niet pas na de executie contact met de gerechtsdeurwaarders opgenomen, zoals de voorzitter in de beslissing van 15 augustus 2017 heeft overwogen. Tevens is sprake van een versnelde executie en hebben de gerechtsdeurwaarders de beslaglegging, ondanks de betalingsregeling, ten onrechte niet opgeschort.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op die maken dat de kamer aan een inhoudelijke beoordeling van de klacht toekomt.

7.2 De nieuwe klacht omtrent de termijn van overbetekening van het beslag, kan niet voor het eerst in verzet worden aangevoerd. Overigens is wel tijdig overbetekend nu op grond van artikel 505 lid 1 Rv. binnen drie dagen na inschrijving van het beslag moest worden overbetekend aan klager.

7.3 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.