ECLI:NL:TGDKG:2017:129 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 256.2017

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:129
Datum uitspraak: 15-08-2017
Datum publicatie: 05-09-2017
Zaaknummer(s): 256.2017
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Beslissing op verzet. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 augustus 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 28 februari 2016 met zaaknummer C/13/620265 DW RK 16/1332 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/625313 / DW RK 17/256  ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klaagster,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te Haarlem,

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 12 december 2016, heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 31 januari 2017, heeft de gerechtsdeurwaarder gereageerd. Klaagster heeft de klacht aangevuld per e-mail van 16 februari 2017. Bij beslissing van 28 februari 2017 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 28 februari 2017. Bij e-mail met bijlagen, ingekomen op 10 maart 2017, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klaagster heeft het verzet aangevuld bij e-mailberichten van 1 april 2017 en 12 juni 2017. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 juli 2017 alwaar de gerechtsdeurwaarder is verschenen. Klaagster is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 augustus 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat zij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder heeft in opdracht van de stichting [  ] beslag onder de Sociale Verzekeringsbank ten laste van klaagster gelegd.

-           Van januari 2015 tot en met augustus 2015 hebben er inhoudingen plaatsgevonden.

-           Bij e-mailbericht van 27 augustus 2015 heeft de [  ] namens klaagster verzocht om aanpassing van de beslagvrije voet.

-           Op 1 september 2015 is de beslagvrije voet opnieuw vastgesteld en daarna zijn geen inhoudingen meer ontvangen door de gerechtsdeurwaarder.

-           Op 23 november 2016 is de door de [  ] opgezette schulddienstverlening van klaagster per direct beëindigd, omdat klaagster zich niet aan de voorwaarden heeft gehouden.

-           Bij vonnis van 2 december 2015 van de kantonrechter te [  ] is klaagster onder meer veroordeeld tot het betalen van een geldbedrag aan de stichting

[  ].

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster beklaagt zich er samengevat over dat de gerechtsdeurwaarder opzettelijk foute informatie aan de Sociale Verzekeringsbank heeft opgegeven, waardoor zij nu in ernstige problemen is gekomen.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt.

4.2 Omdat een (medewerker van een) kantoor geen beklaagde kan zijn wordt, gelet op de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS:2014:3696), de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder als beklaagde aangemerkt. Het dossier van klaagster kan worden aangemerkt als vallende onder zijn verantwoordelijkheid. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.3 Uit de overgelegde producties blijkt dat [  ] klaagster met ingang van augustus 2015 heeft geholpen met schuldhulpverlening. Uit de overgelegde producties blijkt verder dat vanaf augustus 2015 een langdurig traject is gestart voor (gedwongen) bewindvoering. De gerechtsdeurwaarder heeft in zijn verweer aangegeven dat hij ten aanzien van het dossier van klaagster steeds heeft gecommuniceerd met [  ]. De bewindvoering is inmiddels op verzoek van klaagster beëindigd en [  ] heeft de schulddienstverlening van klaagster in november 2016 gestaakt wegens het gebrek aan medewerking van klaagster.

4.4 De voorzitter begrijpt de klacht aldus dat de gerechtsdeurwaarder een onjuiste beslagvrije voet zou hebben gehanteerd. De beslagvrije voet kan eerst (op de juiste manier) worden berekend op het moment dat de gerechtsdeurwaarder beschikt over de door hem gevraagde bewijsstukken. Uit het verweer van de gerechtsdeurwaarder kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet op 1 september 2015 heeft aangepast, nadat [  ] hierom had verzocht en de gerechtsdeurwaarder de benodigde bewijsstukken van [  ] had ontvangen. Indien klaagster het met de berekende beslagvrije voet niet eens is, dient zij zich te wenden tot de gewone civiele rechter. De tuchtrechter oordeelt slechts of er tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door de gerechtsdeurwaarder is de voorzitter niet gebleken.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klaagster als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat de gerechtsdeurwaarder het gelegde beslag niet heeft geregistreerd in het centraal digitaal beslagregister (DBR). Tevens beklaagt klaagster zich over de hoogte van de beslagvrije voet.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De kamer overweegt dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast. De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren geen nieuwe gezichtspunten op. De door klaagster in verzet overgelegde stukken maken dit niet anders. De kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet tegen die beslissing dient ongegrond te worden verklaard.

7.2 Hetgeen overigens door klaagster naar voren is gebracht dient buiten beschouwing te blijven omdat het niet van belang is voor de beslissing in deze zaak.

Nieuwe klachtonderdelen, zoals over het registreren van het beslag, kunnen niet voor het eerst in verzet worden aangevoerd.

7.3 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.