ECLI:NL:TGDKG:2017:125 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 1216.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:125
Datum uitspraak: 15-08-2017
Datum publicatie: 04-09-2017
Zaaknummer(s): 1216.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzet ongegrond. Klager heeft niet met stukken van derden aangetoond dat hij niet kon voldoen aan de veroordeling. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 15 augustus 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 1 november 2016 met zaaknummer 1058.2015 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer C/13/618438 / DW RK 16/1216  ingesteld door:

[  ],

wonende te [  ],

klager,

tegen:

[  ],

gerechtsdeurwaarder te [  ],

beklaagde.

1. Ontstaan en verloop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op 26 november 2015, heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder. Bij verweerschrift, ingekomen op 15 december 2015, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd. Klager heeft zijn klacht vervolgens aangevuld bij brief met bijlagen, ingekomen op 9 mei 2016. Bij beslissing van 1 november 2016 heeft de voorzitter de klacht als kennelijk ongegrond afgewezen. Klager is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 1 november 2016. Bij brief, ingekomen op 10 november 2016, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter. Klager heeft zijn verzet vervolgens aangevuld bij e-mailbericht van

29 mei 2017. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 20 juni 2017 alwaar klager en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 15 augustus 2017.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           Op 7 september 2015 is een vonnis in kort geding gewezen waarbij klager - onder meer - op straffe van dwangsom is veroordeeld om in een cassatie­proce­dure doorhaling op de rol te vragen ter voortzetting van het geding.

-           Op 9 september 2015 heeft een collega-gerechtsdeurwaarder het vonnis betekend met gelijktijdig bevel om binnen twee dagen aan de inhoud daarvan te voldoen.

-           Bij schrijven van 9 september 2015 heeft klager de voorzieningenrechter verzocht om voornoemd kop- staartvonnis in kort geding d.d. 7 september 2015 op grond van artikel 32 Rv aan te vullen.

-           Bij vonnis in kort geding, eveneens gedateerd op 7 september 2015 heeft de voorzieningenrechter het kop- staartvonnis uitgewerkt, waarbij de eerdere beslissing ongewijzigd is gebleven.

-           Op 11 september 2015 heeft klager ingevolge de veroordeling in het vonnis een betaling van € 3.851,28 verricht.

-           Bij schrijven van 21 september 2015 is ontvangst van voornoemde betaling door de ge­rechts­deurwaar­der aan klager bevestigd. Verder wordt in dit schrij­ven aan klager gevraagd om stukken waaruit blijkt dat hij heeft voldaan aan doorhaling op de rol van de cassatieprocedure.

-           Bij schrijven van 24 september 2015 heeft klager de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat hij het niet eens is met de veroordeling tot doorhaling en dat hij in de cassatieprocedure in afwachting is op de uitslag van zijn klacht tegen de cassatieadvocaat die zich op advies van de orde zou onthouden van activi­teit.

-           Bij exploot van 12 november 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klager aangezegd om aan de onder 5.1, 5.3 en 5.4 uitgesproken ge- en verboden van het vonnis van 7 september 2015 binnen twee dagen te voldoen, een en ander op straffe van dwangsom.

-           Bij schrijven van 14 november 2015 heeft klager zich bij de gerechtsdeur­waar­der beklaagd en hem persoonlijk aansprakelijk gesteld voor onrechtma­tig­­heden. Klager stelt hierin dat hij niet zal voldoen aan de veroordeling tot doorhaling van de cassatieprocedure en dat hij de dwangsommen die daaraan gekoppeld zijn betwist.

-           Op dit schrijven is door de gerechtsdeurwaarder op 16 november 2015 gerea­geerd, waarbij hij alle aansprakelijkheid afwijst en gemotiveerd uiteen heeft gezet dat de executie niet onrechtmatig, onredelijk of klachtwaardig is.

4. De oorspronkelijke klacht

Klager beklaagt zich er - naar de voorzitter begrijpt - samengevat over dat de ge­rechtsdeurwaarder:

a: zich niet gedraagt overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid door regels toe te passen die in de gegeven omstandigheden onaanvaardbaar zijn door betaling binnen twee dagen te verlangen in exploten en reeds betaalde proceskosten nogmaals opvoert;

b: zijn bevoegdheid misbruikt door buiten proportie de maximale hoogte van dwang­sommen te vorderen;

c: in strijd handelt met geschreven en ongeschreven regels van publiek recht in­houdende dat niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent;

d: een e-mailbericht van 15 februari 2016 afsluit met de mededeling: “Ik zal na dit e-mail bericht niet meer reageren op uw verdere berichten voor zover dit niet tot nieuwe inzichten leidt”.

5. De beslissing van de voorzitter

5.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

4.1. Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (waarnemend) gerechts­­deur­waarders, toegevoegd gerechtsdeurwaarders, kandidaat gerechtsdeur­waarders en degenen die zijn toegevoegd in het kader van de stageverplichting bij de in artikel 25 lid 1 bedoelde opleiding, onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechts­deurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechts­deurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2. Daarvan is geen sprake. De klacht betreft grotendeels de tenuitvoerlegging van een aan de gerechtsdeurwaarder ter hand gestelde executoriale titel en de verdere executie daarvan, zoals het invorderen van opgelegde dwangsommen. Enig tucht­rechte­lijk laakbaar handelen is daarbij niet gebleken. Bij een geschil met betrekking tot de (verdere) tenuitvoerlegging van een executoriale titel geeft artikel 438 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering een algemene regeling. Krachtens deze bepaling dienen geschillen met betrekking tot de executie voorgelegd te worden aan de bevoegde (executie)rechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.3. Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de voorzitter nog dat de ge­rechtsdeurwaarder terecht opmerkt dat de bevel­termijn van twee dagen in het exploot een wettelijke termijn betreft waarop de Algemene Termijnenwet van toepassing is. De gerechtsdeurwaarder heeft niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de wettelijke termijn te hanteren. Verder is niet gebleken dat de gerechtsdeurwaarder reeds betaalde proceskosten nogmaals opvoert. Uit het hernieuwde bevel d.d. 12 november 2015 volgt dat de door klager op 11 september 2015 gedane betalingen in mindering zijn gebracht.

4.4. Met betrekking tot klachtonderdeel b verwijst de voorzitter naar het onder 4.2. van deze beslissing gestelde. Bij schrijven van 16 november 2015 is klager door de gerechtsdeurwaarder uitdrukkelijk gewezen op de mogelijkheid van het instellen van een executie kort geding ex artikel 438 Rv. Ook is klager gewezen op de mogelijk­heid van opheffing, opschorting of vermindering van dwangsommen ex artikel 611a Rv. De gerechts­deur­waarder heeft klager voldoende geïnformeerd over zijn moge­lijk­h­e­den indien hij het niet eens was met de veroordeling en de dwangsom­men. Deze klacht dient voorgelegd te worden aan de executierechter. Het tuchtrecht is daarvoor niet de geëigende weg.

4.5. Met betrekking tot klachtonderdeel c overweegt de voorzitter dat dit klacht­onderdeel van klager, waarin hij stelt dat de gerechtsdeurwaarder hem tegen zijn wil afhoudt van de rechter die de wet hem toekent, zich in wezen richt tegen het vonnis van de voorzieningenrechter. De gerechts­deurwaarder is slechts ingevolge zijn ministerieplicht overgegaan tot executie van dat vonnis. Als klager het met dat vonnis niet eens is dan is hoger beroep het juiste rechtsmiddel om tegen het vonnis van de voorzieningenrechter in beroep te gaan.

4.6. Met betrekking tot klachtonderdeel d overweegt de voorzitter dat van een gerechtsdeurwaarder en van justitiabelen mag worden verwacht dat zij communi­ceren op een wijze die in het algemeen als passend en fatsoenlijk mag worden beschouwd. Niet gezegd kan worden dat de gerechtsdeurwaarder door de wijze waarop hij - onder deze omstandigheden - heeft gecommuniceerd de goede en onafhanke­­lijke vervulling van zijn ambt, dan wel het aanzien daarvan, heeft beschaamd of belemmerd. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen de vele uitvoerige correspondentie en de uitgebreide inhoudelijke uitleg die de gerechtsdeur­waarder aan klager heeft verschaft. Dat klager het niet eens is met deze uitleg en een andere mening is toegedaan, maakt niet dat de gerechtsdeurwaarder tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld. De gerechtsdeurwaar­der heeft klager, indien hij het niet eens was met de standpunten, terecht verwezen naar de Kamer.

5.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als kennelijk ongegrond afgewezen.

6. De gronden van het verzet

In verzet heeft klager - samengevat weergegeven - aangevoerd dat:

1: niet kan worden vastgesteld of de beslissing van 1 november 2016 is genomen door een bevoegde rechtelijke ambtenaar. De voorzitter mr. [  ] is niet te vinden bij rechtbanken en gerechtshoven als rechterlijk ambtenaar en wordt evenmin als zodanig vermeld in de beslissing. Ditzelfde geldt ook voor de leden van de Kamer thans ter zitting. Evenmin kunnen nevenfuncties die tegenstrijdige belangen inhouden niet worden nagegaan;

2: de voorzittersbeslissing te lang op zich heeft laten wachten, te weten bijna een jaar na het indienen van de klacht;

3: de voorzitter zonder voldoende motivering de executie door de gerechtsdeurwaarder redelijk en niet klachtwaardig heeft geacht. De gerechtsdeurwaarder zelf heeft voor meer duidelijkheid geadviseerd de klacht aan de Kamer voor te leggen;

4: in de beslissing wordt verwezen naar de bevoegde (executie)rechter terwijl de plaatsvervangend-voorzitter kon en moest weten dat klager geen advocaat kon krijgen, niet voor kort geding en niet voor andere gedingen;

5: de gerechtsdeurwaarder het dubieuze vonnis van de voorzieningenrechter heeft geëxecuteerd terwijl hij ervan op de hoogte was dat klager geen advocaat voor die zaak heeft;

6: de gerechtsdeurwaarder ministerie heeft verleend en beslag heeft gelegd met overname van de argumenten van de advocaat, ondanks de tegenwerpingen en protesten van klager dat de beslaglegging klachtwaardig is. Het risico van de voorzittersbeslissing is dat medeplichtigheid of medeplegen bij misdrijf door gerechtsdeurwaarders niet onrechtmatig, niet onredelijk of klachtwaardig wordt.

7. De beoordeling van de gronden van het verzet

7.1 De Kamer stelt allereerst vast dat de voorzittersbeslissing is genomen door een daartoe (destijds) bevoegd plaatsvervangend-voorzitter. Ook de thans ter zitting aanwezige voorzitter en leden van de Kamer zijn bevoegde ambtenaren. Anders dan gesteld is, staan op rechtspraak.nl onder het kopje registers de nevenfuncties van rechters vermeld. De gerechtsdeurwaarders zijn te vinden op de site van de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (kbvg.nl). Aan klager moet echter worden toegegeven dat op dit moment een actueel overzicht van alle leden van de Kamer niet op internet beschikbaar is. Het voornemen is dit op zo kort mogelijke termijn alsnog beschikbaar te maken.

7.2 Ten aanzien van de grief dat de voorzittersbeslissing lang op zich heeft laten wachten heeft de Kamer dit probleem erkend en haar excuses daarvoor aangeboden.

De oorzaak is gelegen in het grote aantal ingediende klachten en de krappe bezetting van de Kamer.

7.3 Bij vonnis van 7 september 2015 van de voorzieningenrechter te [  ] is klager onder meer geboden om in de cassatieprocedure, bekend onder zaaknummer [  ], doorhaling op de rol te vragen, welk verzoek hij zo spoedig mogelijk door een door hem in te schakelen advocaat moet laten bekrachtigen indien de Hoge Raad dat nodig acht, en heeft de voorzieningenrechter hem verboden de zaak weer op de rol te brengen ter voortzetting van het geding. De voorzieningenrechter heeft klager verder veroordeeld om voor iedere keer dat hij de uitgesproken ge- en verboden niet naleeft, aan eiser een dwangsom van € 100,00 per dag te betalen, tot een maximum van € 10.000,00 is bereikt, met dien verstande dat hij ten aanzien van het gebod tot doorhaling op de rol geen dwangsom verschuldigd is voor de dagen dat hij om redenen die aantoonbaar buiten zijn risicosfeer liggen, nog niet wordt bijgestaan door een advocaat. De Kamer is van oordeel dat klager niet met stukken van derden heeft aangetoond dat hij geen cassatieadvocaat kon krijgen en dan ook niet kon voldoen aan de veroordeling. Uit de toelichting van klager te zitting blijkt dat hij wel een advocaat heeft gezocht, maar met een ander doel dan het voldoen aan de veroordeling. De gerechtsdeurwaarder heeft dan ook niet tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld door de titel te executeren.

7.4 Gelet op voorgaande kan het verzet naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter juist en de door klager aangevoerde gronden geven geen aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

7.5 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. L. van Berkum en

A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 augustus 2017, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.