ECLI:NL:TGDKG:2017:106 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 952.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:106
Datum uitspraak: 16-05-2017
Datum publicatie: 18-07-2017
Zaaknummer(s): 952.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzet ongegrond. Geen nieuwe feiten of omstandigheden gebleken.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 16 mei 2017 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beslissing van de voorzitter van 23 augustus  2016 met nummer C/13/609275 /  DW RK 16/568 en het daartegen ingestelde verzet met nummer C/13/614594 / DW RK 16/952 ingesteld door:

[   ],

wonende te Beverwijk,

klager,

vertegenwoordigd door zijn bewindvoerder [   ],

tegen:

[   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagde.

1. Ontstaan en loop van de procedure

Voormelde beslissing van de voorzitter is bij brief van 23 augustus 2016 aan klager toegezonden. Op 1 september 2016 heeft klager tegen de beslissing van de voorzitter verzet ingesteld. Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 4 april 2017 in aanwezigheid van de bewindvoerder van klager, vergezeld door [   ]. De gerechtsdeurwaarder is verschenen, vergezeld door [   ]. Van de behandeling ter zitting zijn aantekeningen gemaakt. De uitspraak is bepaald op 16 mei 2017.

2. De feiten

a)      Klager is door de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland bij vonnis van 3 februari 2016 veroordeeld tot betaling van € 1.645,79. In het vonnis is een betalingsregeling vermeld op grond waarvan klager dit bedrag zou voldoen in maandelijkse termijnen van € 300,00.

b)      Bij beschikking van 7 maart 2016 heeft de kantonrechter de goederen van klager onder bewind gesteld met benoeming van de bewindvoerder.

c)      Bij exploot van 31 mei 2016 heeft de gerechtsdeurwaarder op grond van een door het Zorginstituut Nederland (verder: ZIN) tegen klager uitgevaardigd dwangbevel beslag gelegd onder zijn werkgever met toepassing van een beslagvrije voet. Het proces-verbaal van het gelegde beslag is betekend aan de bewindvoerder.

3. De oorspronkelijke klacht

 De gerechtsdeurwaarder heeft een dossier van klager in behandeling met betrekking tot een huurachterstand. In het dossier is vonnis gewezen op 3 februari 2016 waarbij klager is veroordeeld tot betaling van de hiervoor genoemde geldsom aan de gerechtsdeurwaarder, welke hij diende te voldoen in termijnen van € 300,00 per maand. De gerechtsdeurwaarder heeft op 1 juni 2016 beslag gelegd op het inkomen van klager inzake een vordering van het ZIN. Klager is aangemeld als wanbetaler en dient de bestuursrechtelijke premie te betalen. De beslagvrije voet is vastgesteld op € 202,02 per week. Het doel van het beslag is onduidelijk omdat klager een aanzienlijke aflossingsverplichting heeft lopen. De gerechtsdeurwaarder wil kennelijk het nakomen van de betalingsregeling voor de huurachterstand onmogelijk maken. Het gelegde beslag brengt de lopende afbetalingsregeling in gevaar. De werkwijze van de gerechtsdeurwaarder is laakbaar. Hierdoor komen schuldenaren onnodig in ernstige problemen.

4. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken.

5. De beslissing van de voorzitter

De voorzitter heeft geoordeeld dat de klacht ongegrond is en hij heeft daartoe het volgende overwogen. Dat er een betalingsregeling liep betreffende een huurschuld stond het leggen van beslag in opdracht van het ZIN niet in de weg. De door klager getrokken conclusie dat de gerechtsdeurwaarder met het beslag kennelijk het nakomen van de betalingsregeling onmogelijk wil maken, kan niet worden gevolgd. De gerechtsdeurwaarder heeft een ministerieplicht. Voor zover in de klacht al kan worden gelezen dat klager het niet eens is met de hoogte van de beslagvrije voet, geldt dat hij een verzoek tot de gerechtsdeurwaarder kan richten tot aanpassing daarvan.

6. De ontvankelijkheid van het verzet

Klager heeft het verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in zijn verzet kan worden ontvangen.

7. De gronden van het verzet

7.1 Klager is het niet eens met de beslissing van de voorzitter. Ten onrechte is de voorzitter in zijn beslissing ervan uit gegaan dat klager de gerechtsdeurwaarder opzet heeft verweten om hem het nakomen van de betalingsregeling te beletten. Het gaat klager er in de klacht om dat de gerechtsdeurwaarder uit zichzelf rekening had moeten houden met de omstandigheden van klager en bijvoorbeeld de beslagvrije voet dusdanig had moeten bepalen de het voor klager mogelijk zou blijven om de aflossing voor de huurschuld te blijven voldoen. Als klager daartoe niet meer in staat zou zijn, zou ontruiming daarvan het gevolg kunnen zijn. De afhandeling van de huurschuld is bij het eigen kantoor van de gerechtsdeurwaarder in behandeling, zodat hij van die regeling op de hoogte was en bovendien heeft de gemachtigde al direct in het formulier Aanvraag openstaande zaken bij het CJIB om een aflossingsregeling gevraagd.     

7.2 De gerechtsdeurwaarder had voorts moeten constateren dat het dwangbevel niet juist was betekend en hij had dat eerst moeten corrigeren alvorens tot beslaglegging over te gaan. Het CJIB bleek wel degelijk tot het treffen van een regeling bereid rekening houdend met de aflossingscapaciteit van klager, welke aflossingscapaciteit aan de gerechtsdeurwaarder reeds bekend was. Na indiening van de klacht heeft het CJIB het dossier bij de gerechtsdeurwaarder laten sluiten.

8. Het verweer in verzet

De gerechtsdeurwaarder heeft uiteen gezet dat het contact met de bewindvoerder van klager moeizaam verloopt. Bij brief van 18 april 2016 heeft de bewindvoerder de gelegenheid gekregen om een betalingsvoorstel te doen. Er is in het geheel niet op die brief gereageerd. Dit niet communiceren van de bewindvoerder heeft ertoe geleid dat beslag is gelegd. Bij een beslaglegging is een gerechtsdeurwaarder niet verplicht om ambtshalve rekening te houden met een lopende betalingsregeling.    

9. De beoordeling van de gronden van het verzet

9.1 De Kamer is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de inleidende klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.

9.2  De gronden van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter leveren daarom geen nieuwe gezichtspunten op. De door klager in verzet overgelegde stukken maken dit niet anders. De Kamer is het met de beslissing van de voorzitter eens en het verzet dient ongegrond te worden verklaard.

9.3 Wel acht de Kamer het in belang van klager, zijn bewindvoerder en van de gerechtsdeurwaarder dat de onderlinge verstandhouding verbetert. De bewindvoerder van klager heeft ter zitting verklaard dat hij daaraan wil meewerken. De Kamer gaat ervan uit dat alle partijen daartoe bereid zijn.

9.4 Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

10. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet  ongegrond.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. A. Sissing en M. Colijn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2017 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Op grond van het bepaalde in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet staat tegen deze beslissing geen rechtsmiddel open.