ECLI:NL:TGDKG:2017:100 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam 532.2016

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2017:100
Datum uitspraak: 21-02-2017
Datum publicatie: 13-07-2017
Zaaknummer(s): 532.2016
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 4

Beslissing van 21 februari 2017 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer C/13/608741 / DW RK 16/532 ingesteld door:

[   ],

wonende te Den Haag,

klager,

tegen:

1. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

gemachtigde: [   ],

2. [   ],

gerechtsdeurwaarder te [   ],

beklaagden,

gemachtigde (voor beide gerechtsdeurwaarders): [   ].

1. Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen, ingekomen op  27 mei 2016 heeft klager een klacht ingediend tegen (de organisatie van beklaagden), hierna: de gerechtsdeurwaarders. Bij brieven met bijlagen, ingekomen op 3 juni en 23 juni 2016 hebben de gerechtsdeurwaarders op de klacht gereageerd.  De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 januari 2017. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de gerechtsdeurwaarders is de gemachtigde verschenen. De uitspraak is bepaald op 21 februari 2017.

2. De feiten

Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft als eerst verdelende gerechtsdeurwaarder ten behoeve van gerechtsdeurwaarder sub 1 afdrachten verricht.

Bij brief van 19 april 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 aan klager meegedeeld dat na een betaling van de zuster van klager de vordering is voldaan tegen finale kwijting en dat de zaak werd gesloten.

Bij brief van 2 mei 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 met gerechtsdeurwaarder sub 1 afgerekend. Volgens deze brief heeft hij € 2.294,95 in totaal geïncasseerd, en    € 1.675,00 tussentijds afgedragen. Van het saldo ad € 619,95 heeft hij na aftrek van zijn kosten, € 534,00 aan gerechtsdeurwaarder sub 1 overgemaakt.

Bij brief van 13 mei 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 aan klager meegedeeld dat in de maand mei 2016 nog een bedrag van € 121,61 aan gerechtsdeurwaarder sub 1 was afgedragen. Gerechtsdeurwaarder sub 2 heeft klager naar gerechtsdeurwaarder sub 1 verwezen voor de terugbetaling daarvan.

3. De klacht                    

Volgens klager heeft hij de schuld die bij gerechtsdeurwaarder sub 1 in behandeling was op 19 april 2016 voldaan. Deze gerechtsdeurwaarder zou een bedrag van

€ 2.500,00 dat was bestemd voor gerechtsdeurwaarder sub 2, die eerst verdelende gerechtsdeurwaarder was, ongemoeid laten. Toch heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 bij het afsluiten van het dossier dit bedrag opgenomen, althans niet afgedragen. Klager vindt dit niet terecht omdat hij zijn vordering tegen finale kwijting heeft voldaan. Desgevraagd is gerechtsdeurwaarder sub 1 niet bereid om dit bedrag alsnog aan gerechtsdeurwaarder sub 2 af te dragen.

4. Het verweer van gerechtsdeurwaarder sub 1

Deze gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat het beslag kort na de brief van 19 april 2016 is opgeheven. Bij e-mail van 13 mei 2016 heeft klager verzocht om terugbetaling van bedragen die nadat de vordering tegen kwijting was voldaan nog ten behoeve van de onderhavige vordering door gerechtsdeurwaarder sub 2 zou zijn afgedragen. Afgezien van een bedrag van € 121,61 dat ten onrechte was ontvangen en welk bedrag aan klager is overgemaakt, zijn geen afdrachten meer ontvangen.  

De door klager gestelde afspraak om alle uit het beslag geïncasseerde gelden aan klager terug te betalen vormde geen onderdeel van de afspraak tot finale kwijting. Afgezien daarvan waren de geïncasseerde bedragen al afgedragen.

5. Het verweer van gerechtsdeurwaarder sub 2

Ruim twee weken nadat het dossier met gerechtsdeurwaarder sub 1 was afgerekend werd van klager een e-mail ontvangen met het verzoek de inhoudingen in het verdeeldossier aan hem uit te keren. Omdat het dossier was afgewikkeld en een groot deel van de inhoudingen al was afgedragen, is klager bericht dat hij zich tot gerechtsdeurwaarder sub 1 moest wenden. Het door gerechtsdeurwaarder sub 1 gelegde beslag is opgeheven door een betaling tegen finale kwijting. Terugbetaling van door gerechtsdeurwaarder sub 2 aan gerechtsdeurwaarder sub 1 afgedragen bedragen, maakt geen onderdeel uit van de afspraken tot finale kwijting. Zijn kantoor staat daar verder buiten.

6. Beoordeling van de klacht

6.1 De klacht is gericht tegen de kantoren van de gerechtsdeurwaarders. Krachtens de Gerechtsdeurwaarderswet kan een klacht alleen tegen een gerechtsdeurwaarder worden ingediend. Uit de verweren blijkt dat de gerechtsdeurwaarders verantwoordelijk zijn voor het dossier van klager. Zij worden daarom aangemerkt als beklaagden. In de aanvang van deze beslissing is daarmee reeds rekening gehouden.

6.2 Ingevolge artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

6.2 Dat geval doet zich hier naar het oordeel van de Kamer niet voor. Kennelijk is door de mededeling van gerechtsdeurwaarder sub 1 in de brief van 19 april 2016 dat hij na de ontvangst van het bedrag van de zuster van klager het derdenbeslag zou opheffen en de zaak bij zijn collega zou sluiten omdat de vordering tegen finale kwijting was voldaan, de indruk bij klager ontstaan dat de door gerechtsdeurwaarder sub 2 geïncasseerde gelden niet bij de regeling waren betrokken en dienden te worden terugbetaald. Na de toelichting van de gerechtsdeurwaarders ter zitting, die door klager niet is weersproken, is het de Kamer echter niet gebleken dat voor zover er bij klager onduidelijkheid is ontstaan, die onduidelijkheid door toedoen van de gerechtsdeurwaarders is ontstaan. Gerechtsdeurwaarder sub 1 had duidelijker kunnen communiceren met klager in de brief van 19 april 2016 en nadat op 13 mei 2016 was gebleken dat bij klager onduidelijkheid bestond. Dit is echter  onvoldoende om te kunnen concluderen dat er tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld.  

7. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gegeven door mr. S.P. Pompe, plaatsvervangend-voorzitter, mrs. A.E. de Vos en J.M. Wisseborn, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 februari 2017  in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.