ECLI:NL:TGDKG:2016:80 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW721.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:80
Datum uitspraak: 23-08-2016
Datum publicatie: 18-10-2016
Zaaknummer(s): GDW721.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
  • Berisping
  • Geldboete
Inhoudsindicatie: Vier klachtonderdelen gericht tegen zeven gerechtsdeurwaarders van verschillende kantoren waarvan er twee gegrond worden verklaard. Na het vonnis van de voorzieningenrechter had de gerechtsdeurwaarder de tweede opdracht tot het leggen van beslag kritischer moeten bekijken. Ook is een ten onrechte ontvangen bedrag te laat terugbetaald. Gerechtsdeurwaarders sub 7 wordt een geldboete en gerechtsdeurwaarder sub 3 een berisping met aanzegging opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 1

Beslissing van 23 augustus 2016 als bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet in de zaak met nummer 721.2015 van:

[     ],

wonende te [     ],

klager,

gemachtigde [     ],

tegen:

1. [      ],

gerechtsdeurwaarder bij [     ] te [     ],

2. [       ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij  [     ] Gerechtsdeurwaarders te [     ],

3. [       ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij [     ] Gerechtsdeurwaarders te [     ],

4. [      ],

gerechtsdeurwaarder bij [     ] Gerechtsdeurwaarders te [     ],

5. [       ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij [     ] te [     ],

6. [      ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij [     ] te [     ],

7. [       ],

gerechtsdeurwaarder bij [     ] te [     ],

8. [       ],

toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarder bij [     ] Gerechtsdeurwaarders te [     ],

beklaagden.         

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief met bijlagen van 21 augustus 2015 heeft klager een klacht ingediend tegen beklaagden, hierna: de gerechtsdeurwaarders.

Bij brief van 28 oktober 2015 hebben de gerechtsdeurwaarders een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter zitting van 7 juni 2016 alwaar klager, zijn gemachtigde en de gemachtigde van de gerechtsdeurwaarders zijn verschenen.

Van deze behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is nader bepaald op 23 augustus 2016.

1. De feiten

a)      Bij exploot van 21 januari 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 1 in opdracht van de ex-echtgenote van klager aan klager betekend een op 28 december 2005 door de rechtbank [     ] gegeven beschikking met bevel tot betaling van achterstallige alimentatie voor een bedrag van € 11.906,11.

b)      Bij brief met bijlagen van 29 januari 2014 heeft de advocaat van klager bij de gerechtsdeurwaarder sub 1 bezwaar gemaakt tegen de in het exploot van 21 januari 2015 aangekondigde maatregelen.

c)      Bij brief van 30 januari 2016 heeft gerechtsdeurwaarder sub 2 gereageerd op de brief van 29 januari 2014 van de advocaat van klager en medegedeeld dat zijn opdrachtgeefster haar vordering op klager wenste te handhaven met het verzoek met een inhoudelijk onderbouwde rectie te komen.

d)     De advocaat van klager heeft bij faxbrief van 6 februari 2014 gereageerd op de brief van gerechtsdeurwaarder sub 2.

e)      Bij exploot van 23 april 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 ten laste van klager beslag gelegd onder het ABP op het pensioen van klager.

f)       Gerechtsdeurwaarder sub 4 heeft het van voormeld beslag opgemaakte proces-verbaal bij exploot van 13 mei 2014 aan klager betekend.

g)      Bij vonnis van 16 juli 2014 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland de ex-vrouw van klager veroordeelt om op straffe van een dwangsom van € 5000,00 het ten laste van klager gelegde beslag binnen twee dagen na betekening van het vonnis op te heffen De voorzieningenrechter heeft daartoe samengevat overwogen dat de alimentatievordering voor zover deze nog niet door de man, lees: klager was voldaan, verjaard was.

h)      Bij brief van 17 juli 2014 heeft een medewerker van het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 7 aan het ABP inzake het ten laste van klager (op 21 januari 2014 (dat feitelijk gelegd was op 23 april 2014) gelegde beslag onder meer het volgende medegedeeld: “Hierbij berichten wij u dat het beslag met onmiddellijke ingang kan worden opgeheven.”

i)        De advocaat van klager heeft het vonnis bij e-mail van 18 juli 2014 toegezonden aan gerechtsdeurwaarder sub 1 onder de mededeling dat op de schade die klager door het beslag had geleden te zijner tijd zou worden terug gekomen.

j)        De pensioenaanspraak van klager over de maand juli 2014 is door het ABP afgedragen aan de gerechtsdeurwaarder.

k)      Bij brief met bijlagen van 4 augustus 2014 heeft de advocaat van klager gerechtsdeurwaarder sub 1 onder meer verzocht een vergoeding wegens door klager geleden schade over te maken.

l)        Bij brief van 25 augustus 2014 heeft gerechtsdeurwaarder sub 5 inhoudelijk gereageerd op de brief van 4 augustus 2014.

m)    Op 20 november 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder het in juli 2014 door het ABP ontvangen bedrag terugbetaald aan het ABP.

n)      Bij exploot van 5 februari 2015 heeft gerechtsdeurwaarder sub 6 in opdracht van de advocaat van de ex-echtgenote van klager aan klager de door de rechtbank [     ] op 28 december 2005 gegeven beschikking opnieuw betekend met bevel tot betaling van achterstallige alimentatie.

o)      Bij brief met bijlagen van 13 februari 2015 heeft de advocaat van klager  gerechtsdeurwaarder sub 7 op de hoogte gesteld van de bezwaren tegen het opnieuw betekenen van de beschikking, [     ] aansprakelijk gesteld voor  de schade en de gerechtsdeurwaarder verzocht uiterlijk 18 februari 2015 te reageren.

p)      Bij email van 18 februari 2015 heeft een medewerker van het kantoor van gerechtsdeurwaarder sub 7 de aansprakelijkheidsstelling afgewezen en medegedeeld dat de advocaat van de ex-echtgenote van klager opdracht had gegeven executiemaatregelen te nemen.

q)      Bij exploot van 23 februari 2015 heeft gerechtsdeurwaarder sub 3 ten laste van klager beslag gelegd onder het ABP op het pensioen van klager.

r)       Gerechtsdeurwaarder sub 8 heeft het van voormeld beslag opgemaakte proces-verbaal bij exploot van 4 maart 2015 aan klager betekend.

s)       Bij brief van 16 maart 2015 heeft de advocaat van klager gerechtsdeurwaarder sub 7 ter kennisname toegezonden de aan de ex-echtgenote van klager uitgebrachte kortgeding dagvaarding en medegedeeld dat het aan [     ] was om de verdere schade wel of niet te laten oplopen.

t)       Bij vonnis van 1 april 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland de ex-vrouw van klager veroordeelt om op straffe van een dwangsom van € 5000,00 het ten laste van klager gelegde beslag binnen acht dagen na betekening van het vonnis op te heffen. De voorzieningenrechter heeft daartoe samengevat overwogen dat van de vrouw, lees: de ex-echtgenote van klager meer inspanning verwacht had mogen worden om er zeker van te zijn dat de pensioenbetaling niet door het gelegde beslag aan klager zou worden onthouden, dan enkel een e-mail aan de gerechtsdeurwaarders. De vrouw had kunnen en moeten verifiëren, of de pensioenbetaling in de maand juli 2014 nog door het beslag getroffen was en indien en nu dat het geval was, zeker moeten stellen dat deze onterechte betaling aan de gerechtsdeurwaarders onmiddellijk werd teruggedraaid. Van een dergelijke inspanning is niets gebleken. De voorzieningenrechter was daarom van oordeel, dat de man terecht de dwangsommen heeft geïncasseerd, in dit geval door verrekening met verschuldigde alimentatietermijnen.  

2. De klacht

2.1 Klager verwijt de gerechtsdeurwaarders dan wel de gerechtsdeurwaarder die specifiek betrokken is geweest bij een bepaalde handeling dat deze:

1)      niet hebben gereageerd op door klager en/of zijn advocaat verzonden brieven. Klager doelt hierbij op zijn faxberichten van 29 januari 2014, 6 februari 2014, 4 augustus 2014 en 16 maart 2015. Klager voert daartoe aan dat zijn advocaat bij brief van 29 januari 2014 gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft gewezen op een verklaring van het LBIO waaruit volgt dat klager aan zijn betalingsverplichtingen heeft voldaan. Zonder daarop te reageren, heeft gerechtsdeurwaarder sub 4 klager verzocht met een inhoudelijke, onderbouwde, reactie te komen. Die reactie, voorzien van bewijsstukken, is gegeven bij brief van 6 februari 2014. Op die brief volgt geen reactie. In plaats daarvan wordt er beslag ten laste van klager gelegd. Ondanks het bericht aan gerechtsdeurwaarder sub 1 van 18 juli 2014 waarin nogmaals wordt verwezen naar de bewijzen zoals die zich bevinden bij de eerdere brieven van 29 januari en 6 februari 2014, blijft een reactie uit. Op de brief van 4 augustus 2014 volgt pas een reactie op 25 augustus 2014. Op de brief van 16 maart 2015 is niet gereageerd;

2)      onzorgvuldig hebben gehandeld door klakkeloos het standpunt van hun opdrachtgever over te nemen. Ondanks bewijsstukken van klager dat er van een vordering geen sprake was, omdat de vordering te niet was gegaan door betaling of verjaring, is er bij herhaling toch tot beslaglegging overgegaan. Klager voert daartoe aan dat het begrijpelijk is dat een gerechtsdeurwaarder een aan hem verstrekte ambtsopdracht uitvoert, maar juist bij een alimentatiebeschikking uit 2005 moet een gerechtsdeurwaarder daarbij extra voorzichtig zijn. Allereerst mag van een gerechtsdeurwaarder worden verwacht dat hij nagaat of er mogelijk sprake is van verjaring. Het is opmerkelijk dat de gerechtsdeurwaarder in zijn brief van 30 januari 2014 wel constateert dat het een oude vordering betreft die het LBIO in elk geval niet meer wil incasseren, maar vervolgens met die wetenschap niets doet. Wanneer klager vervolgens onderbouwd inzichtelijk maakt dat er van een vordering geen sprake is, wordt daar niets mee gedaan;

3)      ten onrechte vanaf juli tot en met november 2014 een op grond van het beslag onterecht geïncasseerd bedrag aan pensioen onder zich hebben gehouden zonder titel. De rechter heeft geoordeeld dat er geen grond aanwezig was voor de beslaglegging met ingang van 23 april 2014. De uitspraak dateert van 16 juli 2014 en is direct door klagers advocaat aan de gerechtsdeurwaarders toegezonden. De pensioenuitkering van juli 2014 is echter ook nog op 23 juli 2014 geïncasseerd. Pas op 20 november 2014 is dat bedrag teruggeboekt aan het ABP;

4)      op 23 februari 2015 opnieuw tot beslaglegging zijn overgegaan zonder kennis te nemen van door klager en zijn advocaat verschafte bewijsstukken, waaronder het eerdere vonnis van de voorzieningenrechter van 16 juli 2014. Klager voert daartoe aan dat ondanks dat de gerechtsdeurwaarder ondanks dat deze vanwege het eerste kortgeding vonnis en de brief met bijlagen van zijn advocaat van 13 februari 2015 bekend was met de voorgeschiedenis, opnieuw beslag heeft gelegd. Opnieuw wordt geen kritische houding aangenomen ondanks het feit dat zijn advocaat alle bewijsstukken heeft toegezonden op basis waarvan de gerechtsdeurwaarder uit eigen hoofde kan constateren (en had moeten constateren) dat er ook nu weer geen sprake is van een vordering. Ook wilde de gerechtsdeurwaarder de executie niet opschorten totdat de voorzieningenrechter had beslist. De gerechtsdeurwaarder had zijn opdrachtgever voor kunnen leggen om eerst het oordeel van de rechter af te wachten alvorens verder te gaan met de executie.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarders

3.1 De gerechtsdeurwaarders hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Op de brief van 29 januari 2014 is wel gereageerd. De brief van 6 februari 2014 is in het dossier niet terug te vinden. Op het bericht van de advocaat van klager van 18 juli 2014 is niet gereageerd, omdat een reactie op die e-mail niet werd verwacht gelet op de inhoud daarvan. Op de brief van 4 augustus 2014 is uiteindelijk op 25 augustus 2014 gereageerd.  

3.2 De gerechtsdeurwaarders hebben de zaak in januari 2014 in behandeling gekregen. Bij het verstrekken van de opdracht heeft de opdrachtgeefster een brief d.d. 18 oktober 2012 van haar advocaat toegevoegd waaruit kon worden opgemaakt dat hij zich op het standpunt had gesteld dat er tot en met juni 2012 een bedrag aan alimentatie openstond. Er was geen reden om de titel niet te betekenen op 21 januari 2014. Op 29 januari 2014 heeft de advocaat van klager de gerechtsdeurwaarders geschreven om de geloofwaardigheid van de opdrachtgever te ondermijnen. Onderbouwd waren die aantijgingen echter niet. Klager heeft inderdaad contact opgenomen dat de vordering niet terecht was, maar dat betekent niet dat de zienswijze van klager direct gevolgd diende te worden. Hetgeen is beslist in het eerste vonnis van de voorzieningenrechter betekent nog niet dat verweten kan worden dat het beslag is gelegd.   

3.3 De inhouding over de maand juli 2014 is aanvankelijk op een tussenrekening gestort. Bij ontdekking daarvan is het bedrag teruggestort. Op het moment van het terugstorten is daarover niet geklaagd dat die inhouding door de gerechtsdeurwaarders was ontvangen.

3.4 In 2015 is opnieuw opdracht gegeven tot beslaglegging. Klager bleek zich op  het standpunt te hebben gesteld dat er dwangsommen waren verbeurd omdat het beslag in juli 2014 niet direct was opgeheven en dat hij gerechtigd was om die te verrekenen met zijn eigen maandelijkse alimentatieschuld. Bij het aannemen van de opdracht was dat standpunt bij de gerechtsdeurwaarders niet bekend. Er is voorafgaand aan de tweede beslaglegging wel degelijk aandacht besteed aan het standpunt van klager, maar er was nu eenmaal nadrukkelijk tot beslaglegging opgedragen. Ook het tweede oordeel van de voorzieningenrechter betekent niet dat er laakbaar is gehandeld.

4. Beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn (waarnemend-)gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarders een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

4.2 Omdat de klacht is ingediend tegen meerdere gerechtsdeurwaarders dient de kamer ook te beoordelen welk aandeel elk van de gerechtsdeurwaarders in de verweten gedragingen hebben gehad temeer daar het hier gaat om (toegevoegd kandidaat-) gerechtsdeurwaarders van verschillende vestigingen van een en dezelfde kantoororganisatie en van gerechtsdeurwaarders van een andere gerechtsdeurwaarderskantoor.

4.3 De klachten gericht tegen gerechtsdeurwaarders sub 4 en sub 8 worden ongegrond verklaard. De enige handeling die deze gerechtsdeurwaarders hebben verricht, is het betekenen van het op 23 april 2014 onder het ABP gelegde beslag opgemaakte proces-verbaal (gerechtsdeurwaarder sub 4) en het betekenen van het op 23 februari 2015 onder het ABP gelegde beslag opgemaakte proces-verbaal (gerechtsdeurwaarder sub 8). Het  betreft hier een in art. 475i van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering neergelegde verplichting en niet valt in te zien op grond waarvan deze gerechtsdeurwaarders tuchtrechtelijk laakbaar zouden hebben gehandeld. Voor de klachtonderdelen als genoemd onder 2. is door klager onvoldoende geconcretiseerd op welke wijze deze gerechtsdeurwaarders kennis droegen van en betrokken waren bij de door klager onder  de punten 2.2.1 tot en met 2.2.4 aan de gerechtsdeurwaarders verweten gedragingen.

4.4 De klachten gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 5 worden eveneens ongegrond verklaard. Door deze gerechtsdeurwaarder is geen enkele ambtshandeling verricht en zijn enige betrokkenheid bij de door klager aan de gerechtsdeurwaarder verweten gedragingen bestaat uit het beantwoorden van de brief van 4 augustus 2014 van de advocaat van klager. Ook voor deze gerechtsdeurwaarder geldt dat door klager onvoldoende is geconcretiseerd op welke wijze deze gerechtsdeurwaarder kennis droeg van en betrokken was bij de door klager aan de gerechtsdeurwaarders verweten gedragingen anders dan het beantwoorden van een enkele brief.

4.5 Het gaat in deze zaak om de executie van een alimentatiebeschikking. Meer dan in andere gevallen is de gerechtsdeurwaarder bij dergelijke executies aangewezen op de opgave van zijn opdrachtgever van de hoogte van het verschuldigde. In de alimentatiebeschikking zelf wordt immers alleen de verschuldigdheid van toekomstige verplichtingen vastgelegd. Of en in hoeverre die verplichtingen zijn nagekomen, is niet door een rechterlijke uitspraak bepaald, maar blijkt uit de opgave van de alimentatiegerechtigde aan de gerechtsdeurwaarder. Dat houdt voor de gerechtsdeurwaarder onder meer in dat hij in dit soort zaken behoedzaam dient te opereren (ECLI:NL:GHAMS:2011:BU2071).

4.6 Hoewel de gerechtsdeurwaarder door een opdrachtgever wordt ingeschakeld en hij in beginsel zijn ministerie dient te verlenen, dient hij als zelfstandig openbaar ambtenaar dergelijke opdrachten zorgvuldig te beoordelen, waarbij van hem een kritische houding mag worden verwacht. Hij heeft immers niet alleen met de belangen van zijn opdrachtgever, maar ook met die van de wederpartij te maken.

4.7 Op een bepaald moment houdt de ministerieplicht ten opzichte van de opdrachtgever op en begint misbruik van bevoegdheid ten opzichte van de wederpartij. Deze grens is uiteraard niet in algemene zin aan te geven, maar zal van geval tot geval moeten worden beoordeeld.

4.8 Ten aanzien van klachtonderdeel 2.1.1 overweegt de kamer als volgt. Op de brief van 29 januari 2014 is gereageerd door gerechtsdeurwaarder sub 2 bij brief van 30 januari 2016. Ten aanzien van de faxbrief van 6 februari 2014 geldt dat de gerechtsdeurwaarder heeft aangegeven dat die brief niet in het dossier was terug te vinden. Ondanks het feit dat die brief blijkens een verzendbevestiging door de gerechtsdeurwaarder moet zijn ontvangen, overweegt de kamer dat het niet reageren op een brief waarvan niet kan worden vastgesteld dat de gerechtsdeurwaarder die heeft gelezen, niet tuchtrechtelijk laakbaar is. De brief van 18 juli 2014 betrof een emailbericht gericht aan gerechtsdeurwaarder sub 1 waarbij het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 juli 2014 werd toegezonden met onder meer de mededeling dat op de schade die klager door het toedoen van de gerechtsdeurwaarder zou hebben geleden te zijner tijd zou worden teruggekomen. Deze email behoefde gelet op de inhoud daarvan geen reactie. De schade is geconcretiseerd bij brief van 4 augustus 2014 waarvan de ontvangst op 7 augustus 2014 is bevestigd en welke brief door gerechtsdeurwaarder sub 5 inhoudelijk is beantwoord bij brief van 25 augustus 2014. Uit de inhoud van de brief van 16 maart 2015 volgt evenmin dat hierop een reactie diende te worden gegeven. Klachtonderdeel 2.1.1, gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 2 en sub 5 wordt ongegrond verklaard.

4.9 Ten aanzien van de betekening van de beschikking op 29 januari 2014 en het op 23 april 2014 gelegde beslag is naar het oordeel van de Kamer de hiervoor onder 4.7 vermelde grens niet overschreden. Aan de gerechtsdeurwaarder werd een beschikking ter executie aangeboden, onder opgave van de achterstand in betalingen. Gerechtsdeurwaarder sub 1 heeft na bezwaar van klager die achterstand bij zijn opdrachtgeefster geverifieerd en mocht daarom uitgaan van de juistheid daarvan. Hetgeen door de gemachtigde van klager is aangevoerd in de brief van 29 januari 2014 is, naar uit de brief van de gerechtsdeurwaarder van 30 januari 2014 blijkt, door hem onvoldoende overtuigend bevonden. De brief met bijlagen van 6 februari 2014 had wellicht wel aanleiding kunnen geven tot een nader onderzoek echter blijkens zijn verweer is die brief niet in het dossier aangetroffen zodat ervan moet worden uitgegaan dat de gerechtsdeurwaarder die brief met bijlagen niet kende. In die omstandigheden resteerde klager alleen nog de gang naar de rechter. Dat heeft klager ook gedaan. Uit de dagvaarding blijkt overigens dat klager veel meer bewijsstukken heeft overgelegd dan in eerste instantie aan de gerechtsdeurwaarder is gedaan (verwezen wordt naar de punten 16 tot en met 19 in de als bijlage 15 overgelegde dagvaarding). Uit het vonnis blijkt ook dat het beslag is opgeheven omdat de vordering was verjaard. Bij die stand van zaken kon de gerechtsdeurwaarder de beschikking betekenen en ingevolge de aan hem verstrekte opdracht vervolgens beslag te leggen. Klachtonderdeel 2.1.2. wordt beschouwd als zijnde gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 1 en sub 3 en wordt ongegrond verklaard.

4.10 Ten aanzien van de opheffing van het beslag in juli 2014 en de te late terugbetaling van de pensioentermijn van juli 2014 geldt het volgende. Vast staat dat een medewerker van gerechtsdeurwaarder sub 7 bij brief van 17 juli 2014 het ABP heeft medegedeeld dat het (op 21 januari 2014) gelegde beslag met onmiddellijke ingang kon worden opgeheven. Vast staat ook dat de pensioenaanspraak van klager over de maand juli 2014 door het ABP is afgedragen aan de gerechtsdeurwaarder. Het van het ABP ontvangen bedrag is naar de gerechtsdeurwaarder in zijn verweer heeft gesteld op een tussenrekening terecht gekomen. Het bedrag is op 20 november 2014 door de gerechtsdeurwaarder terugbetaald aan het ABP. Op grond van het bepaalde in artikel 8 van de Verordening Normen voor Kwaliteit (Staatscourant 31 maart 2010 nr. 4928) gelezen in samenhang met de best practices als vermeld in het  Reglement Normen voor Kwaliteit als vermeld onder 8.5, dienen betalingen op de dag van ontvangst te worden verwerkt en moeten teveel ontvangen gelden onverwijld worden teruggestort. Terugbetaling van een bedrag dat door de gerechtsdeurwaarder is ontvangen op 23 juli 2015 en eerst wordt terugbetaald op 20 november 2014 voldoet niet aan de hiervoor vermelde eis van onverwijlde terugbetaling. Dit klachtonderdeel dient gegrond te worden verklaard.

4.11 Ten aanzien van het tweede onder het ABP op 23 februari 2015 gelegde beslag overweegt de kamer als volgt. Het door de voorzieningenrechter gewezen vonnis van 16 juli 2014 bezien in samenhang met de door de gemachtigde van klager aan de gerechtsdeurwaarder verzonden brief met bijlagen van 13 februari 2015 had voor de gerechtsdeurwaarder aanleiding moeten geven de opdracht tot het leggen van beslag kritisch te bekijken. Dat is niet gedaan. De gerechtsdeurwaarder wist of kon weten dat de verschuldigdheid van de alimentatie gemotiveerd werd betwist. In het vonnis was een meldingsplicht opgenomen bij het indienen van een verzoek tot het leggen van (conservatoir) beslag. Weliswaar gaat het hier om een executoriaal beslag maar als een voorzieningenrechter een meldingsplicht oplegt, dan dient er ook bij het leggen van executoriaal beslag, zelfs al is de opdracht afkomstig van een advocaat, extra aandacht aan de zaak te worden besteed alvorens het beslag wordt gelet. In de brief van 13 februari 2015 wordt bovendien uitgebreid ingegaan op de verschuldigdheid van de vordering en de verrekening daarvan met de door de ex van klager verschuldigde dwangsommen. Op grond van het voorgaande kon de gerechtsdeurwaarder zich niet verschuilen achter de gegeven opdracht. Ook dit klachtonderdeel (2.1.4) gericht tegen gerechtsdeurwaarder sub 3 wordt gegrond verklaard.

4.12 Het gegrond verklaarde klachtonderdeel 2.1.3 wordt toegerekend aan de enige aan het kantoor van [    ] verbonden gerechtsdeurwaarder, te weten gerechtsdeurwaarder sub 7. Dit omdat het dossier op zijn kantoor te [     ] in behandeling was en de handelingen van de behandelaar van het dossier aan hem worden toegerekend als zijnde de voor de werkzaamheden van de dossier behandelaar verantwoordelijke gerechtsdeurwaarder.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt. De kamer acht termen aanwezig de gerechtsdeurwaarder de na te melden maatregel op te leggen.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klachtonderdelen 2.1.3 en 2.1.4 gegrond;

-        legt de gerechtsdeurwaarder sub 7 ten aanzien van het gegronde klachtonderdeel 2.1.3 een geldboete op van € 500,--;

-        legt de gerechtsdeurwaarder sub 3 ten aanzien van het gegronde klachtonderdeel 2.1.4 de maatregel van berisping op, zulks met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, oplegging van een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen;

-        verklaart de klacht voor het overige ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. L. van Berkum en M.W. de Ruijter, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 augustus 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.