ECLI:NL:TGDKG:2016:74 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW860.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:74
Datum uitspraak: 28-06-2016
Datum publicatie: 18-10-2016
Zaaknummer(s): GDW860.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over de verschuldigdheid van betwist nasalaris. De kamer stelt vast dat al uit de inhoud van een door klaagster aan de gerechtsdeurwaarder verzonden brief bleek dat het nasalaris werd betwist. Voor zover dat al niet duidelijk genoeg was, is dit bezwaar nog eens herhaald in een brief van haar gemachtigde. In die brief wordt de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat in geval van betwisting van het nasalaris de weg van artikel 237 lid 4 Rv gevolgd moet worden. In plaats daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder de tenuitvoerlegging van het vonnis voortgezet voor die kosten, hetgeen tuchtrechtelijk laakbaar is. Het niet beantwoorden van een brief van de gerechtsdeurwaarder rechtvaardigt de conclusie dat het verweer met betrekking tot het nasalaris werd ingetrokken niet. Klacht gegrond. Maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 28 juni 2016 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 860.2015 ingediend door:

[ ],

advocaat te [ ],

klaagster,

gemachtigde [ ],

tegen:

[ ],

gerechtsdeurwaarder te [ ],

beklaagde,

gemachtigde [ ].

Ontstaan en loop van de procedure

Bij brief van 1 oktober 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

Bij brief van 14 oktober 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

De klacht is behandeld ter zitting van 10 mei 2016 waar klaagster, haar gemachtigde en de gerechtsdeurwaarder en zijn gemachtigde zijn verschenen.

Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

De uitspraak is nader bepaald op 28 juni 2016.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a) Bij vonnis van 17 december 2014 is klaagster veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 557,77 met de wettelijke rente over € 435,60 vanaf 27 juni 2014 tot aan de dag van voldoening. Daarnaast is klaagster in de proceskosten veroordeeld ad € 750,52.

b) Op 19 december 2014 heeft klaagster een bedrag van € 1.330,19 overgemaakt op de rekening van [ ], de gemachtigde van de eisende partij in de procedure.

c) Bij brief van 6 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht een bedrag van € 1.438,19 te voldoen. In de specificatie is € 100,00 opgenomen wegens nasalaris.

d) Bij brief van 13 januari 20165 heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld dat zij het op grond van het vonnis verschuldigde al aan [ ] had voldaan en een adreswijziging doorgegeven.

e) Bij brief van 23 januari 2015, verzonden naar het oude adres van klaagster, heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster verzocht het verschuldigde, op dat moment een bedrag van € 107,27, te voldoen.

f) Bij brief van 28 januari 2015 heeft klaagster bezwaar gemaakt tegen het gevorderde nasalaris.

g) Bij brief van 16 februari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder de brief van klaagster beantwoord.

h) Bij brief van 17 februari 2015 heeft de gemachtigde van klaagster de gerechtsdeurwaarder onder meer medegedeeld dat de hoogte van de nasalaris werd betwist. Bij brief van 2 maart 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder op deze brief gereageerd.

i) Bij exploot van 14 april 2015 is het vonnis aan klaagster betekend.

j) Op 29 april 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag gelegd onder de ABN Amro bank, waarvan het opgemaakte proces-verbaal op 7 mei 2015 aan klaagster is betekend.

k) Klaagster heeft daarna onder protest een bedrag van € 442,79 voldaan.

2. De klacht

Voor zover in het kader van de klacht van belang verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij haar bewust onjuist of onvolledig heeft geïnformeerd over de verschuldigdheid van betwist nasalaris. Door over te gaan tot betekening en executie van een vonnis ter verkrijging van betaling van betwist nasalaris waarvoor het vonnis geen titel verleent met kennelijk geen ander doel dan zichzelf ten koste van debiteuren te verrijken, heeft de gerechtsdeurwaarder misbruik gemaakt van zijn in de hoedanigheid van gerechtsdeurwaarder verleende bevoegdheden en daarmee dus klachtwaardig gehandeld.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op dat verweer ingegaan.

4. De ontvankelijkheid van de klacht

4.1 De gerechtsdeurwaarder heeft als eerste aangevoerd dat klaagster niet ontvankelijk dient te worden verklaard in haar klacht omdat het vonnis is betekend en bevel tot betaling is gedaan door een aan hem toegevoegde kandidaat-gerechtsdeurwaarder.

4.2 Dit verweer wordt gepasseerd op grond van het feit dat de toegevoegd-kandidaat ambtshandelingen verricht namens en onder verantwoordelijkheid van de gerechtsdeurwaarder op wiens kantoor hij werkzaam is. Daarnaast is ondanks de door klaagster tegen het nasalaris aangevoerde bezwaren het vonnis verder tenuitvoergelegd door een beslag onder de bank welk beslag door de gerechtsdeurwaarder is gelegd.

5. De bevoegdheid van de kamer

5.1 De gerechtsdeurwaarder heeft verder aangevoerd dat de kamer zich onbevoegd dient te verklaren om de klacht te behandelen nu klaagster langs deze weg een uitspraak tracht te verkrijgen over een financiële kwestie waarvoor de civiele rechtsgang openstaat.

5.2 Ook dit verweer dient te worden gepasseerd omdat in een tuchtprocedure dient te worden onderzocht of een beroepsbeoefenaar, in dit geval de gerechtsdeurwaarder al dan niet heeft gehandeld in strijd met de tuchtrechtelijke norm als omschreven in artikel 34 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Dat het een financiële kwestie betreft maakt dit niet anders.

6. Beoordeling van de klacht

6.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling en ter zake van enig handelen of nalaten dat een behoorlijk gerechtsdeurwaarder of kandidaat-gerechtsdeurwaarder niet betaamt. Ter beoordeling staat of de handelwijze van de gerechtsdeurwaarder een tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

6.2 In de kern betreft de klacht het verwijt dat de gerechtsdeurwaarder een titel executeert voor nasalaris terwijl die kosten door klaagster werden betwist zodat de gerechtsdeurwaarder de weg van artikel 237 lid 4 van het wetboek van burgerlijke rechtsvordering had moeten volgen.

6.3 Bij de beoordeling van de klacht dient tot uitgangspunt dat de Hoge Raad bij arrest van 19 maart 2010 -voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang- het volgende heeft overwogen :

“ De kostenveroordeling als bedoeld in art. 237 lid 1 Rv heeft - [ ] - betrekking op zowel de voor als de na de uitspraak gemaakte kosten, en levert dus voor alle kosten een executoriale titel op. De in lid 3 bedoelde kosten zijn ten tijde van de uitspraak bekend en kunnen dus in de uitspraak worden begroot. De na de uitspraak ontstane kosten zijn uiteraard dan nog niet bekend. Voor het geval over de hoogte daarvan bij de executie een geschil rijst, kan de rechter het bedrag van deze kosten alsnog begroten op de voet van art. 237 lid 4 Rv.”

6.4 De kamer stelt vast dat over de hoogte van het nasalaris bij de executie een geschil is gerezen. De in de brieven van 16 februari 2016 en 2 maart 2015 geuite dreiging met executie van het vonnis laten immers geen ruimte voor twijfel over de intenties van de gerechtsdeurwaarder. Al uit de inhoud van de door klaagster aan de gerechtsdeurwaarder verzonden brief van 28 januari 2015 bleek dat het nasalaris door klaagster werd betwist. Voor zover dat al niet duidelijk genoeg was, is dit bezwaar nog eens herhaald in de brief van haar gemachtigde van 17 februari 2015 (productie 9 bij de klacht). In die brief wordt de gerechtsdeurwaarder erop gewezen dat in geval van betwisting van het nasalaris de weg van artikel 237 lid 4 Rv gevolgd moet worden. In plaats daarvan heeft de gerechtsdeurwaarder de tenuitvoerlegging van het vonnis voortgezet voor die kosten, hetgeen tuchtrechtelijk laakbaar is. Het niet beantwoorden van de brief van de gerechtsdeurwaarder van 2 maart 2015 rechtvaardigt de conclusie dat het verweer met betrekking tot het nasalaris werd ingetrokken niet.

5. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

- verklaart klaagster ontvankelijk in de klacht,

- verklaart zich bevoegd van de klacht kennis te nemen;

- verklaart de klacht gegrond en legt op de maatregel van berisping.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M. Nijenhuis en A.M. Maas, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 juni 2016, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.