ECLI:NL:TGDKG:2016:161 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam C/13/614857 / DW RK 16/984

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2016:161
Datum uitspraak: 12-10-2016
Datum publicatie: 28-03-2017
Zaaknummer(s): C/13/614857 / DW RK 16/984
Onderwerp: Andere werkzaamheden (art. 20 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Verzoek tot wraking. Het verzoek voldoet niet aan de minimale deugdelijke en concrete motiveringsvereisten. Het betreft slechts algemene, deels onbegrijpelijke veronderstellingen en deels gezochte argumenten die blijk geven van ongefundeerde achterdocht en wantrouwen jegens de rechtsstaat en de (tucht)rechtspraak in het algemeen. Een verzoek tot wraking is bedoeld om te onderzoeken of er grond is voor de bij klager levende gedachte dat ten aanzien van de bij naam genoemde tuchtrechters die zijn zaak in behandeling hebben er feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is, gelet op de gronden waarin achterdocht jegens de Rechtsstaat een hoofdrol speelt en het tuchtgerecht als geheel wordt gewraakt, geen sprake. Verzoek deels ongegrond, deels niet ontvankelijk verklaard. Toepassing antimisbruikbepaling.  

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM 1

Zaaknummer C/13/614857 / DW RK 16/984

Beslissing van 12 oktober 2016 van de meervoudige kamer voor de behandeling van wrakingszaken van de Kamer voor Gerechtsdeurwaarders op het verzoek in de zin van artikel 37 lid 4 van de Gerechtsdeurwaarderswet jo artikel 512 e.v. van het Wetboek van Strafvordering van :

[     ] ,

wonende te [     ],

verzoeker tot wraking,

verder te noemen verzoeker.

1. De procedur e

Het verloop van de procedure blijkt uit :

Het verzoek tot wraking van 6 september 2016 tevens houdende gronden van verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de kamer van 30 augustus 2016 in de zaak met nummer C/13/601270/ DW RK 16/13.

In het verzoek tot wraking heeft verzoeker tevens de gronden van zijn verzet tegen voormelde beslissing van de voorzitter opgenomen. Dit verzet is geregistreerd onder zaaknummer C/13/614856 / DW RK 16/983.

2. Het verzoek tot wraking en de gronden daarvan

2.1 Verzoeker wraakt de rechtsstaat Nederland of elke geleding hiervan, waaronder het (tucht)gerecht kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) waartoe behoort ook de kamer die het verzet behandelt. Tot de kamer, of de kamer die het wrakingsverzoek behandelt, behoren de leden van de rechterlijke macht die zijn benoemd tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter en ook elk van de griffiers welke onder hun gezag staan en de overige medewerkers van het (tucht)gerecht. Zodat de wraking conform artikel 17 EVRM van de staat, de groep of de persoon omvat, die verboden uitleg, activiteit of daden pleegden.

2.2 Eerder zijn door de kamer behandeld de tuchtklacht en het verzet daartegen met nummer 496.2015 en de wrakingszaak met nummer 904.2015 uitmondend in beslissing op de tuchtklacht van 22 januari 2015 en wrakingsbeslissingen van 17 en 19 november 2015. Het door verzoeker tegen die beslissingen ingestelde hoger beroep is door het Gerechtshof Amsterdam afgewezen (ECLI:NL:GHAMS:2015:5464 en ECLI:NL:GHAMS:2015:5466). Met deze uitspraken is volgens verzoeker bewezen dat de rechtsstaat Nederland, of elke geleding waaronder de Rechterlijke Macht, ook de mensenrechten in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) (hierna: verdragsrechten) voortdurend en diepgaand bestrijdt.

2.3. Alle eerdere wrakingsbeslissingen van de kamer of het Gerechtshof zijn volgens verzoeker van rechtswege nietig omdat geen van de wrakingskamers bestond uit drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast. Ondanks de daartegen door verzoeker aangevoerde gronden werden deze zaken toch behandeld met alle nietige gevolgen van dien. Door aldus te handelen zijn volgens verzoeker de door de betrokken gerechtsdeurwaarder gepleegde wandaden buiten de rechtspraak gebracht en gehouden. Door het misbruiken van het gezag en de macht van het rechterlijke ambt die zodoende onrecht en onvrede heeft uitgezaaid in de Nederlandse maatschappij. Dit is in strijd met de artikel 6, 13 en 17 EVRM jo artikel 94 van de Grondwet.

2.4 Er is volgens verzoeker geen onafhankelijke rechter beschikbaar, die de rechten van verzoeker of elke andere bescherming zoekende beschermt. Aldus worden gepleegde wandaden gelegaliseerd en gerechtvaardigd. Dit leidt tot geen andere conclusie dan dat de rechtsstaat Nederland, waaronder de Rechterlijke Macht wetteloos is en waarbinnen censuur en willekeur heerst en gerechtelijke fraude gepleegd wordt. Deze gerechtelijke fraude bestaat volgens verzoeker uit het met opzet weergeven van een onjuiste voorstelling van zaken door: hetzij arglistig taalgebruik, hetzij het weglaten van belangrijke feiten of gegevens, hetzij het vermelden, wegen of beoordelen van apert onjuiste feiten, hetzij het misbruiken van het mondelinge gesprek ter zitting of het daarvan opgemaakte proces-verbaal. De opzet kenmerkt zich doordat de gerechtelijke fraude na beraad is gericht op rechtsgevolg(en) en wordt gebruikt, toegepast of uitgevoerd. Dit is in strijd met de artikel 6, 13 en 17 EVRM jo artikel 94 van de Grondwet.

2.5 Volgens verzoeker is het een bewezen feit dat een onder ede benoemde rechterlijke ambtenaar met rechtspraak belast, geen collega-rechter mag berechten. Dit is in strijd met de afgelegde eed, dat zonder aanzien van personen het rechterlijke ambt zal worden uitgeoefend. Het niet nakomen of onderhouden van de Grondwet is volgens verzoeker meinedig. Naast de aansprakelijkheid van elke rechterlijk ambtenaar, wordt op grond van artikel 36, lid 1, sub a van de Gerechtsdeurwaarderswet (de aansprakelijkheid van) het gerechtsbestuur van de kamer vervult door alleen de gerechtsvoorzitter. Kennelijk op grond van een verboden uitleg van “onafhankelijkheid” worden activiteiten verricht of daden uitgevoerd welke alle verboden zijn op grond van artikel 17 EVRM via artikel 94 Grondwet.

2.6 De wettelijke termijn van 14 dagen waarbinnen verzet moet worden gedaan is verdergaand beperkt dan bij artikel 17 EVRM voorzien. Door deze 14 dagen verder te bekorten met 2 werkvrije weekeinden en 2 keer de dagen voor postverwerking resteert uiteindelijk een termijn van nog geen 5 werkdagen om verzet in te stellen. Verder is de redelijke termijn verstreken van de behandeling van de klacht door een eerste gerecht. Sinds het indienen van de klacht op 6 januari 2016 zijn er 8 maanden verstreken en is er geen herstel van de schending van mensenrechten. Ook is de voorzittersbeslissing gegeven na de wettelijk redelijke termijn. Het was volgens verzoeker vrijwel zeker de bedoeling om de berechting van de gerechtsdeurwaarder niet te laten plaatsvinden. Dit is in strijd met de artikel 6, 13 en 17 EVRM jo artikel 94 van de Grondwet.

2.7 Thans is door verzoeker een tweede klacht ingediend tegen een gerechtsdeurwaarder wegens vermoedelijk afpersing. De schendingen van verzoeker en de schending van zijn rechten gaan zich herhalen. Dit blijkt mede uit de door klager aangevoerde gronden van verzet. Het is volgens verzoeker meer dan zeker dat het tuchtgerecht de rechten van verzoeker en andere klagers niet beschermt of zal gaan beschermen. Er komt geen eerlijk proces door een eerlijk, bevoegd, onafhankelijk en onpartijdig (tucht)gerecht of rechter die zijn ambt eerlijk, nauwkeurig en zonder aanzien van personen gaat uitoefenen.

2.8 Verzoeker verzoekt akte van het feit dat hij fundamenteel zijn recht blijft uitoefenen tot vaststelling van zijn rechten door een eerste (tucht)gerecht. Dit betreft de vaststelling van zijn rechten bij een gerechtsdeurwaarder en bij een tuchtrechter, ex artikel 6 EVRM. Dit had in zijn geval moeten plaatsvinden bij het eerste (tucht)gerecht dat zijn tuchtklacht met zaaknummer 496.2015 heeft behandeld en het eerste bevoegde (tucht)gerecht dat de wrakingszaak met nummer 904.2015 heeft behandeld.

2.9 Verzoeker vordert teruggave van de belangrijkste van zijn verdragsrechten, en deze weer bezittend voor de verdere voortgang van de ingeleide tuchtklachtproces of het aankomende wrakingsproces, waaronder tenminste hetgeen verzoeker ter zitting heeft gezegd of gehoord of ondergaan als onlosmakelijk deel van het ondertekende proces-verbaal, de in de beslissingen te vermelden verloop van de procedure, een gewaarmerkte inventarislijst van het dossier waarin eenduidig elke document uniek is onderscheiden van alle overige documenten, de in de beslissingen te vermelden feiten alsmede de tuchtklachten die intellectueel eigendom blijven van verzoeker, de aan te wenden overwegingen, om verzoeker zo doende te verzekeren om deze overeen te brengen met waarop hij zich wil richten met zijn tuchtklachtfeiten of met zijn feiten voor de wraking of met zijn feiten in verzet of zijn feiten in verweer of zijn feiten van de vordering. Daarbij tekent verzoeker aan dat het voorgaande eerst kan worden aanvaard als dit door na uitoefening van zijn recht op correctie en aanvulling door hem wordt ondertekend voor correct.

3. De beoordeling van het verzoek.

3.1 Voor zover het verzoek tot wraking is gericht tegen de rechtsstaat Nederland of elke geleding hiervan, de kamer voor gerechtsdeurwaarders te Amsterdam (hierna: de kamer) waartoe behoort ook de kamer die het verzet gaat behandelen en tegen de leden van de rechterlijke macht die zijn benoemd tot voorzitter of plaatsvervangend voorzitter en ook elk van de griffiers welke onder hun gezag staan of overige medewerkers van het (tucht)gerecht, wordt het verzoek niet-ontvankelijk verklaard.

3.2 Een verzoek tot wraking kan slechts worden gericht tegen met naam genoemde  tuchtrechter(s) die een zaak van verzoeker in behandeling heeft/hebben. Het verzoek beschrijft niet tegen welke leden het wrakingsverzoek is gericht. De wet voorziet niet in wraking van de Rechtsstaat dan wel elke geleding daarvan, het gehele tuchtgerecht of de griffiers en de medewerkers daarvan. In zoverre het verzoek is gericht tegen de afzonderlijke leden  daarvan is van belang dat het deugdelijk gemotiveerd dient te zijn in die zin dat daarin (gemotiveerd) de gronden moeten worden opgenomen waarop het verzoek ten aanzien van ieder lid van de kamer op wie het betrekking heeft, berust. Die feiten en omstandigheden worden door verzoeker niet aangevoerd.

3.3 Dat de kamer is gaan behoren tot “een verboden groep of personen ex art. 17 EVRM ofwel die de verboden daden ex art. 17 EVRM plegen” wordt door klager in het geheel niet nader onderbouwd en kan niet tot wraking leiden.

3.4 De enkele omstandigheid dat de kamer eerder voor verzoeker onwelgevallige beslissingen heeft genomen, levert geen aanwijzing op voor enige vooringenomenheid, noch dat een bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Dat verzoeker dit aldus ervaart is daarvoor onvoldoende.

3.5 De omstandigheid dat eerder genomen wrakingsbeslissingen van de kamer of het gerechtshof niet zijn genomen door drie rechterlijke ambtenaren met rechtspraak belast, kan evenmin leiden tot een geslaagd beroep op wraking. In artikel 113 lid 2 van de Grondwet is bepaald dat door de overheid ingesteld tuchtrechtspraak bij de wet wordt geregeld. Op grond van het bepaalde in artikel 34 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (GDW) wordt de tuchtrechtspraak over gerechtsdeurwaarders uitgeoefend door de kamer. Die kamer bestaat uit voor het leven benoemde leden van de rechterlijke macht en leden gerechtsdeurwaarder (artikel 35 GDW). Een verzoek tot wraking dient op grond van artikel 37 lid 4 sub c GDW te worden behandeld door uit de niet met de behandeling van de zaak belaste leden en plaatsvervangende leden van de kamer. Nu de samenstelling van het tuchtgerecht is geregeld bij wet faalt ook deze grond.

3.6 Voor zover verzoeker zich beroept op enige strijd met artikel 6 EVRM wijst de wrakingskamer op vaststaande jurisprudentie van het EVRM waarin onder meer is beslist dat de gewenste deskundigheid bij de behandeling van tuchtzaken rechtvaardigt dat de tuchtcolleges ten dele zijn samengesteld uit beroepsgenoten, en dat dit onvoldoende grond is voor de veronderstelling dat dit afbreuk zou doen aan de onpartijdigheid van de tuchtcolleges. De wijze van benoeming (bij wet geregeld, voor een vaste termijn) en de wrakingsregeling biedt voldoende waarborgen voor de onafhankelijkheid van de leden van een tuchtgerecht. Bovendien bestaat de kamer in meerderheid uit voor het leven benoemde leden van de rechterlijke macht hetgeen nog een extra waarborg biedt voor een onafhankelijke en onpartijdige behandeling van een tuchtklacht.

3.7 Dat de termijn van 14 dagen waarbinnen verzet moet worden gedaan verdergaand is beperkt dan bij artikel 17 EVRM is voorzien, levert geen aanwijzing op voor enige vooringenomenheid van de tuchtrechter op, noch dat een bij verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Die termijn is immers door de wetgever neergelegd in artikel 39 lid 2 van de GDW en dient als zijnde van openbare orde ambtshalve door de tuchtrechter te worden toegepast.

3.8 Het verzoek voldoet voor het overige niet aan de minimale deugdelijke en concrete motiveringsvereisten. Het betreft slechts algemene, deels onbegrijpelijke veronderstellingen en deels gezochte argumenten die blijk geven van ongefundeerde achterdocht en wantrouwen jegens de rechtsstaat en de (tucht)rechtspraak in het algemeen.

3.9 Voor een mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek bestaat geen aanleiding. Het in deze bepaling gegeven recht op hoor en wederhoor is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek. Aan dat onderzoek komt de wrakingskamer niet toe omdat het verzoek van klager aanstonds deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond wordt verklaard.

3.10 Een verzoek tot wraking is bedoeld om te onderzoeken of er grond is voor de bij klager levende gedachte dat ten aanzien van de bij naam genoemde tuchtrechters die zijn zaak in behandeling hebben er feiten of omstandigheden bestaan waardoor in het algemeen de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is, gelet op de gronden waarin achterdocht jegens de Rechtsstaat een hoofdrol speelt en het tuchtgerecht als geheel wordt gewraakt, geen sprake. Omdat door verzoeker het middel van wraking lichtvaardig, want zonder enige kenbare tot de specifieke tuchtrechters gerichte grondslag en herhaaldelijk wordt ingezet, is naar het oordeel van de wrakingskamer sprake van misbruik van recht. De wrakingskamer zal daarom bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van de tuchtrechters belast met de behandeling van het door verzoeker ingestelde verzet tegen de beslissing van de voorzitter in de zaak met nummer C/13/601270/ DW RK 16/13 niet meer in behandeling wordt genomen.

4. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De wrakingskamer:

-      verklaart het verzoek niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de rechtsstaat, het gehele tuchtgerecht en de griffiers en medewerkers daarvan;

-      wijst het verzoek voor zover gericht tegen de tuchtrechters belast met de behandeling van het door klager ingestelde verzet in de zaak met nummer C/13/614856 / DW RK 16/983 als zijnde ongegrond af;

-      bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen deze tuchtrechters belast met de behandeling van het door klager ingestelde verzet in de zaak met nummer C/13/614856 / DW RK 16/983 niet meer in behandeling zal worden genomen;

-      bepaalt dat de behandeling van het verzet in de zaak met nummer C/13/614856 / DW RK 16/983 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek.

Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, plaatsvervangend-voorzitter, mr. M. Nijenhuis en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 12 oktober 2016 in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.