ECLI:NL:TGDKG:2015:72 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDWverzet253.2015

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:72
Datum uitspraak: 09-06-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDWverzet253.2015
Onderwerp: Ambtshandelingen (art. 2 Gdw)
Beslissingen:
Inhoudsindicatie:   Beslissing op verzet. De Kamer is het eens met de beslissing van de voorzitter en verklaart het verzet ongegrond.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 9 juni 2015 zoals bedoeld in artikel 39, vierde lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de beschikking van 17 februari 2015 met zaaknummer 952.2014 en het daartegen ingestelde verzet met zaaknummer 253.2015 ingesteld door:

[     ],

wonende te [     ],

klaagster,

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde,

gemachtigde: [     ].

1. Ontstaan en verloop van de procedure

-           Bij brief van 19 december 2014 heeft klaagster een klacht ingediend tegen (het kantoor van) beklaagde, hierna de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij brieven van 27 en 31 december 2014 en 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 13 en 23 januari 2015 heeft klaagster aanvullende producties overgelegd.

-           Bij brief van 20 januari 2015 heeft de gerechtsdeurwaarder een verweerschrift ingediend.

-           Bij beslissing van 17 februari 2015 heeft de voorzitter de klacht als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen. Klaagster is een afschrift van de beslissing van de voorzitter toegezonden bij brief van 3 maart 2015.

-           Bij brief, ingekomen op 10 maart 2015, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

-           Klaagster en de gerechtsdeurwaarder hebben schriftelijk medegedeeld niet ter zitting te zullen verschijnen.

-           Het verzetschrift is behandeld ter openbare terechtzitting van 28 april 2015. Van de behandeling ter zitting is geen proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 9 juni 2015.

2. De ontvankelijkheid van het verzet

Klaagster heeft verzet ingesteld binnen veertien dagen na de dag van verzending van een afschrift van voormelde beslissing van de voorzitter, zodat hij in het verzet kan worden ontvangen.

3. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

a)      Klaagster is bij vonnis van 5 april 2006 veroordeeld tot betaling van de kosten van een incident ad € 452,00. Daarnaast is klaagster bij vonnis van               20 september 2006 veroordeeld tot betaling een bedrag van € 16.859,69 vermeerderd met de wettelijke rente over € 15.716,29 vanaf 1 december 2005 tot aan de dag van algehele voldoening. Verder is klaagster in de kosten van de procedure veroordeeld.

b)      Bij exploot van 25 september 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder voornoemde vonnissen aan klaagster betekend met bevel aan de inhoud van beide vonnissen te voldoen.

c)      Bij exploot van 30 oktober 2006 heeft de gerechtsdeurwaarder ten laste van klaagster beslag op haar uitkering van het UWV gelegd.

d)     Op 2 november 2014 ontving de gerechtsdeurwaarder een schrijven van klaagster waarbij onder meer bezwaar werd gemaakt tegen de maandelijkse inhoudingen op de uitkering die klaagster van het UWV ontvangt.

e)      Bij brieven van 11 december 2014 en 31 december 2014 heeft de gerechtsdeurwaarder klaagster voorgesteld om telefonisch contact te hebben, maar  klaagster heeft bij brief van 11 december 2014 aangegeven dat niet te wensen.

f)       Bij brief van 31 december 2014, voorzien van een renteberekening van          1 december 2006 tot en met 31 december 2014, is de gerechtsdeurwaarder ingegaan op de door klaagster gemaakte bezwaren.

g)      Nadat door klaagster informatie is verschaft heeft de gerechtsdeurwaarder een nieuwe berekening gemaakt en heeft hij de uitkomst hiervan bij e-mailbericht van 7 januari 2015 aan klaagster medegedeeld.

4. De oorspronkelijke klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder samengevat dat er vanaf 2006 een onjuiste beslagvrije voet is toegepast. Volgens klaagster dienen de teveel ingehouden gelden vanaf 2006 gerestitueerd te worden. Verder verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij sedert de aanvang van het beslag in 2006 tot en met september 2014 onrechtmatig beslag heeft gelegd op klaagsters volledige vakantiegeld. Klaagster verwijst daartoe naar een door de Hoge Raad op 31 oktober 2014 gewezen arrest. Klaagster heeft de gerechtsdeurwaarder verzocht haar met betrekking tot het geschil dat over de beslagvrije voet is ontstaan, te dagvaarden voor de executierechter. Tot op heden weigert de gerechtsdeurwaarder dit te doen. Klaagster maakt aanspraak op een schadeclaim van meer dan € 56.000,- vanwege de in haar optiek onrechtmatige inhoudingen.

5. Het oorspronkelijke verweer van de gerechtsdeurwaarder

5.1 De gerechtsdeurwaarder heeft de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover hier van belang heeft hij het volgende aangevoerd. Klaagster heeft zich in acht jaar tijd nimmer bij hem gemeld, laat staan dat zij informatie heeft verstrekt over haar huurlasten en de overige voor de berekening van de beslagvrije voet relevante informatie. Aangezien concrete informatie ontbrak werd tot eind 2014 een beslagvrije voet van 90% gehanteerd, zijnde de op basis van de bekende gegevens geldende beslagvrije voet. Klaagster beweert dat de gerechtsdeurwaarder op de hoogte was van haar inkomen uit ABP-pensioen vanwege het feit dat die informatie eveneens bij de rechtbank bekend was. Die veronderstelling is echter niet juist.

5.2 Sinds het eerste contact in november 2014 is aan klaagster bij herhaling duidelijk gemaakt welke relevante stukken zij aan diende te leveren om zodoende op een correcte wijze de beslagvrije voet te kunnen herberekenen. Klaagster heeft dit eerst op 1 januari 2015 gedaan. In de periode daarvoor heeft de gerechtsdeurwaarder steeds de basisbeslagvrije voet gehanteerd nu klaagster geen concrete gegevens had aangeleverd, ook niet de exacte hoogte van haar inkomen of de woon- en zorglasten over de periode 2006 tot en met 2013. De gerechtsdeurwaarder heeft onder meer bij e-mail van 31 december 2014 duidelijk en uitgebreid aan klaagster uit de doeken gedaan hoe de beslagvrije voet - op basis van de tot dan toe bekende informatie - tot stand was gekomen.

5.3 Naar aanleiding van de door klaagster op 1 januari 2015 verschafte inlichtingen heeft de gerechtsdeurwaarder bij klaagster nadere informatie opgevraagd over haar aanvullende inkomsten (in aanvulling op de uitkering van het UWV). Bij e-mail van 8 januari 2015 heeft klaagster die informatie verschaft. De gerechtsdeurwaarder heeft vervolgens een nieuwe berekening van de beslagvrije voet gemaakt en dit aan klaagster medegedeeld. Op basis van deze nieuwe berekening kon nog een bedrag ad € 680,95 aan klaagster gerestitueerd worden.

5.4 Op basis van de huidige gegevens ligt het inkomen van klaagster per 1 januari 2015 onder de beslagvrije voet en kan er niets meer worden ingehouden. Dit is aan klaagster en aan het UWV medegedeeld. Overigens werden de betalingen van het UWV reeds in oktober 2014 beëindigd. Aangezien klaagster in [     ] woonachtig is, is de gerechtsdeurwaarder tot sluiting en afwikkeling van haar dossier overgegaan. Desgewenst kan de opdrachtgever een collega gerechtsdeurwaarder ter plaatse inschakelen voor verdere executiemaatregelen, aldus de gerechtsdeurwaarder.

6. De beslissing van de voorzitter

6.1 De voorzitter heeft als volgt op de klacht overwogen:

‘4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn slechts gerechtsdeurwaarders, waarnemend gerechtsdeurwaarders en toegevoegd kandidaat-gerechtsdeurwaarders aan tuchtrechtspraak onderworpen. Een gerechtsdeurwaarderskantoor noch medewerkers van gerechtsdeurwaarderskantoren kunnen als beklaagden worden aangemerkt. Bij het onderzoek wie als beklaagde kan worden aangemerkt geldt als leidraad de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2014 (ECLI:NL:GHAMS: 2014:3696). Uit dit arrest volgt dat bij klachten tegen een samenwerkingsverband, zoals hier het geval, de tuchtrechter zelf dient te onderzoeken tegen welke gerechtsdeurwaarder(s) van het samenwerkingsverband de klacht zich richt.

4.2 Nu het beslag is gelegd dat de in aanhef vermelde gerechtsdeurwaarder en namens hem met klaagster is gecorrespondeerd wordt hij als beklaagde aangemerkt.

4.3 Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.4 Klaagster stelt dat tot aan het tijdstip dat de UWV haar op 6 oktober 2014 mededeling deed gedurende een periode van 7 jaar en 10 maanden onrechtmatig loonbeslag is gelegd op de WAO-uitkering van klaagster. Zo dit al juist zou zijn - op grond van de stukken mag worden aangenomen dat klaagster al vanaf het moment van beslaglegging op 30 oktober 2006 op de hoogte is geweest van het feit dat er gelden onder het beslag werden ingehouden - kan haar klacht op grond van het navolgende niet slagen.

4.5 Bij de beoordeling van de klacht met betrekking tot de beslagvrije voet geldt dat uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 1986-1987, 17897, nr. 5, p. 13 en Kamerstukken II 2007-2008, 24 515, nr. 138, p. 3-41 ) en de civiele jurisprudentie ten aanzien van de beslagvrije voet samengevat volgt dat de beslagvrije voet onverwijld en met terugwerkende kracht dient te worden aangepast tenzij onbekendheid met de juiste beslagvrije voet te wijten is aan (toerekenbaar) onjuiste of onvolledige inlichtingen van de zijde van de beslagene. Uit vaste tuchtrechtelijke jurisprudentie volgt voorts dat een termijn met terugwerkende kracht van een jaar in een dergelijk geval redelijk is. Bovendien volgt uit die tuchtrechtelijke jurisprudentie dat gelden die al aan de opdrachtgever (of medebeslagleggers) zijn doorbetaald, niet meer door de gerechtsdeurwaarder kunnen worden terugbetaald.

4.6 Vastgesteld kan worden dat klaagster eerst in december 2014 bezwaar heeft gemaakt tegen de hoogte van de beslagvrije voet. Nadat klaagster bescheiden had overgelegd, heeft de gerechtsdeurwaarder de beslagvrije voet met terugwerkende kracht over 1 jaar aangepast en is het teveel betaalde over die periode aan klaagster terugbetaald. Eveneens kan worden vastgesteld dat er vanaf het op 30 oktober 2006 gelegde beslag tot aan 2 november 2014, door klaagster geen enkele informatie aan de gerechtsdeurwaarder is verschaft op grond waarvan de beslagvrije voet eerder had kunnen worden aangepast. Toepassing van hetgeen onder 4.5 is overwogen betekent dus dat dit aan klaagster kan worden toegerekend en dat de gerechtsdeurwaarder geen enkel tuchtrechtelijk verwijt treft.

4.7 Het is niet aan de gerechtsdeurwaarder om het door klaagster gewenste executiegeschil te starten. Dat had op de weg van klaagster gelegen.

4.8 Ten aanzien van het beslag op het vakantiegeld van klaagster geldt het volgende. In het door klaagster genoemde arrest van de Hoge Raad van 14 oktober 2014 (ECLI:NL:HR: 2014:3068) heeft de Hoge Raad beslist dat in de maand waarin het vakantiegeld wordt uitbetaald, de gerechtsdeurwaarder, als het inkomen in de voorgaande maanden lager was dan de beslagvrije voet, daar rekening mee moet houden. Tot aan dat arrest werd er in de praktijk vanuit gegaan dat ook het vakantiegeld (grotendeels) onder het beslag viel. Dat de Hoge Raad daarover thans anders heeft geoordeeld, kan niet met terugwerkende kracht aan de gerechtsdeurwaarder worden tegengeworpen. Het is ook niet aan de tuchtrechter, die slechts oordeelt of er tuchtrechtelijk laakbaar is gehandeld, hierover een oordeel te geven.

4.9 Voor de door klaagster genoemde schadevergoeding zal zij zich eveneens tot de gewone rechter dienen te wenden. Het tuchtrecht voorziet daarin niet. ’

6.2 Op grond hiervan heeft de voorzitter de klacht van klager als zijnde kennelijk ongegrond afgewezen.

7. De gronden van het verzet

In verzet heeft klaagster aangevoerd dat zij zich niet met de beschikking van de voorzitter kan verenigen, omdat de gerechtsdeurwaarder, in tegenstelling tot hetgeen in de beschikking 4.6 en 4.8 staat vermeld, de beslagvrije voet met betrekking tot 2014 en 2015 niet met terugwerkende kracht heeft aangepast. Daarnaast voert klaagster aan dat het volledig geïncasseerde vakantiegeld over 2014 niet aan haar is gerestitueerd. Ook heeft klaagster aangevoerd dat het op de weg van de gerechtsdeurwaarder lag om op duidelijke wijze informatie bij haar op te vragen.

8. De beoordeling van de gronden van het verzet

8.1 Het verzet kan naar het oordeel van de Kamer niet slagen. Het onderzoek in verzet heeft naar het oordeel van de Kamer niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter waarmee de Kamer zich verenigt. De Kamer merkt nog op dat het op de weg van klaagster lag om na enige tijd aan de gerechtsdeurwaarder mede te delen dat de door hem toegepaste beslagvrije voet niet correct was. Daarnaast merkt de Kamer nog op dat uit de brief van 7 januari 2015 (en 31 december 2014) kan worden opgemaakt dat de gerechtsdeurwaarder wel degelijk het vakantiegeld van 2014 in zijn berekening van het te restitueren bedrag heeft meegenomen. De Kamer acht de beslissing van de voorzitter derhalve juist en de door klager aangevoerde gronden geven evenmin aanleiding de motivering van de beslissing aan te passen.

8.2 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING:

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart het verzet ongegrond.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, voorzitter, en mr. M.S.F. Voskens en M.W. de Ruijter, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juni 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing staat op grond van het bepaalde in artikel 39, lid 4, van de Gerechtsdeurwaarderswet geen rechtsmiddel open.