ECLI:NL:TGDKG:2015:41 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW568.2014

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2015:41
Datum uitspraak: 07-04-2015
Datum publicatie: 26-06-2015
Zaaknummer(s): GDW568.2014
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen: Een berisping met aanzegging
Inhoudsindicatie: Nevenvestiging zonder toestemming als bedoel in artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Is er sprake van dusdanige verwevenheid tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en het incassokantoor dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan in die zin dat gedacht kan worden met een gerechtsdeurwaarderskantoor te maken te hebben. Ja, aldus de Kamer. Nu de gerechtsdeurwaarder de jegens het publiek in acht te nemen transparantie heeft veronachtzaamd en onvoldoende maatregelen heeft getroffen om verwarring te voorkomen maatregel van berisping met aanzegging opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 7 april 2015 zoals bedoeld in artikel 43 van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 568.2014 ingesteld door:

Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBvG),

gevestigd te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

gemachtigde: W.W.M. van de Donk (voorzitter),

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

-           Bij brief met bijlagen, ingekomen op 6 augustus 2014, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           Bij verweerschrift, ingekomen op 5 september 2014, heeft de gerechtsdeurwaarder op de klacht gereageerd.

-           De klacht is behandeld ter openbare zitting van 24 februari 2015 alwaar de gerechtsdeurwaarder en de gemachtigde van klaagster zijn verschenen.

-           Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 7 april 2015.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

De gerechtsdeurwaarder is verbonden aan de organisatie [     ]. Van deze organisatie maakt een aantal kantoren deel uit, waaronder een kantoor te [     ] (O). Aan de aan dit kantoor verbonden gerechtsdeurwaarder [     ] is per 1 november 2013 op haar verzoek ontslag verleend als gerechtsdeurwaarder. Vanaf die datum is aan het kantoor te [     ] geen gerechtsdeurwaarder verbonden geweest.  Van toestemming van de Minister als bedoeld in artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet (tot het houden van een nevenvestiging) is geen sprake.

Na uitvoerige correspondentie tussen klaagster en de gerechtsdeurwaarder heeft de gerechtsdeurwaarder op 31 december 2013 het kantoor te [     ] verkocht. Het kantoor te [     ] maakt sindsdien gebruik van het beeldmerk en de ‘groepsnaam’ van de gerechtsdeurwaarder.

2. De klacht

2.1 Klaagster voert aan dat zij nadat zij had vernomen dat er geen gerechtsdeurwaarder meer was verbonden aan het kantoor te [     ] aan de gerechtsdeurwaarder heeft laten weten dat dit kantoor diende te worden beschouwd als nevenvestiging als bedoeld in artikel 16 lid 2 GDW, voor welke vestiging toestemming van de Minister noodzakelijk was. Nu die toestemming ontbreekt heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht om maatregelen te treffen tot het aan-passen van uitingen die de schijn wekken dat het kantoor een nevenvestiging is. De gerechtsdeurwaarder heeft in december 2013 laten weten dat het kantoor zou worden verkocht. In april 2014 is vernomen dat het kantoor nog steeds werd aangehouden, waarna klaagster de gerechtsdeurwaarder opnieuw heeft aangeschreven. De gerechtsdeurwaarder heeft laten weten dat de rechtspersoon waarbinnen het kantoor gehouden werd was verkocht, maar het kantoor nog wel onder het samenwerkingsverband viel. Klaagster heeft hem vervolgens erop gewezen dat op de website het kantoor nog steeds werd genoemd, zij het met de toevoeging incassobureau, maar ook met de naam van de toen reeds lang gedefungeerde gerechtsdeurwaarder. Hierna is van de gerechtsdeurwaarder niets meer vernomen. Ten tijde van de indiening van de onderhavige klacht zijn de uitingen op de website echter nog steeds aanwezig en ook ter plaatse is het kantoor nog gevestigd en zijn soortgelijke uitingen aanwezig. 

2.2 Primair verwijt klaagster de gerechtsdeurwaarder dat hij nevenkantoor houdt buiten zijn vestigingsplaats zonder toestemming van de Minister zoals bedoeld in artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

Dat het betreffende kantoor moet worden geacht een incassokantoor te zijn, doet aan het vorenstaande niet af. Ook het drijven van een incassokantoor is een aan de uitoefening van het ambt van gerechtsdeurwaarder sterk verwante nevenactiviteit. Bij het publiek is het onderscheid niet steeds kenbaar. Daarnaast is in dit geval, doordat de vestiging [     ] dezelfde beeldmerken en uitingen gebruikt als de organisatie [     ] van de gerechtsdeurwaarder, wel degelijk sprake van verwarring bij het publiek. Indien komt vast te staan dat de gerechtsdeurwaarder het kantoor te [     ] heeft verkocht, dan laat dit volgens klaagster onverlet dat de gerechtsdeurwaarder klachtwaardig handelt doordat hij het kantoor gebruik laat maken van zijn logo en beeldmerk, het daardoor lijkt alsof er nog steeds een koppeling is met zijn deurwaarderskantoor en er aldus nog steeds sprake van verwarring bij het publiek kan zijn. Aan de gerechtsdeurwaarder is bij herhaling uitstel verleend om maatregelen te nemen. Uiteindelijk heeft de gerechtsdeurwaarder de communicatie gestaakt.

3. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

Het kantoor in [     ] is op 31 december 2013 verkocht aan een derde. Op de website is de expliciete term incassobureau gezet, waarmee volgens de gerechtsdeurwaarder voldoende duidelijkheid wordt geboden. Eerder was al geregeld dat invoer van een postcode in [     ] bij het zoeken naar een gerechtsdeurwaarder zou leiden naar een kantoor in [     ].

4. De beoordeling van de klacht

4.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tucht-rechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

4.2 De kern van de klacht is dat er in [     ] een nevenkantoor wordt gehouden met de (pro forma) vermelding van de naam incassokantoor, maar met duidelijke verwijzingen naar de organisatie van de gerechtsdeurwaarder, zonder de daarvoor vereiste toestemming van de Minister.

4.3 Bij de beoordeling van de vraag of het incassokantoor te [     ] als nevenkantoor in de zin van artikel 16 lid 2 Gerechtsdeurwaarderswet moet worden gezien, dient concreet te worden onderzocht of er sprake is van een dusdanige verwevenheid tussen het kantoor van de gerechtsdeurwaarder en het incassokantoor dat daardoor bij het publiek verwarring kan ontstaan in die zin dat gedacht kan worden met een gerechtsdeurwaarderskantoor te maken te hebben. (ECLI:NL:GHAMS:2005:AU5268).

4.4 Ter zitting is gebleken dat het incassokantoor te [     ] hetzelfde beeldmerk en dezelfde ‘groepsnaam’ als de gerechtsdeurwaarder gebruikt. Daarnaast wordt het kantoor te [     ] op de website van de gerechtsdeurwaarder vermeld, zij het met de toevoeging ‘incassobureau’. De Kamer is van oordeel dat als gevolg hiervan het incassokantoor als onderdeel van de organisatie van de gerechtsdeurwaarder, zijnde [     ] , wordt gepresenteerd. Aldus is sprake van een dusdanige samenhang of verwevenheid tussen het gerechtsdeurwaarderskantoor en het incassokantoor dat daardoor verwarring bij het publiek kan ontstaan. 

4.5 Nu de gerechtsdeurwaarder de jegens het publiek in acht te nemen transparantie heeft veronachtzaamd en onvoldoende maatregelen heeft getroffen om verwarring te voorkomen acht de Kamer de hierna te noemen maatregel op zijn plaats.

4.6 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel op van berisping, zulks met de aanzegging dat, indien andermaal door hem een van de in artikel 34, eerste lid, van de Gerechtsdeurwaarderswet bedoelde handelingen of verzuimen wordt gepleegd, oplegging van een geldboete, schorsing of ontzetting uit het ambt zal worden overwogen.

Aldus gegeven door mr. Th.C.M. Hendriks-Jansen, voorzitter, en mr. E.C. Smits en M. Colijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 april 2015, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.