ECLI:NL:TGDKG:2014:107 kamer voor gerechtsdeurwaarders Amsterdam GDW732.2013

ECLI: ECLI:NL:TGDKG:2014:107
Datum uitspraak: 08-07-2014
Datum publicatie: 18-07-2014
Zaaknummer(s): GDW732.2013
Onderwerp: Beroepsorganisatie
Beslissingen: Een berisping
Inhoudsindicatie:   Klacht beroepsorganisatie. De klacht betreft het geen kantoor houden in de plaats van vestiging en het naast het ‘pro forma’-kantoor houden in de vestigingsplaats een nevenkantoor houden elders.   Ter zitting is duidelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder sinds de afwijzende beslissing van de minister geen kantoor heeft gehouden in zijn plaats van vestiging. Dat het kantoor in de vestigingsplaats van de gerechtsdeurwaarder sinds kort wel volledig operationeel is doet aan het vorenstaande niets af. Met betrekking tot het tweede klachtonderdeel heeft de gerechtsdeurwaarder de minister tevergeefs heeft verzocht om zijn vestigingsplaats te wijzigen. In plaats van pas op de plaats te maken heeft de gerechtsdeurwaarder tegen beter weten in zijn werkzaamheden ten behoeve van het nevenkantoor onverminderd voortgezet. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet. Klacht gegrond maatregel van berisping opgelegd.

KAMER VOOR GERECHTSDEURWAARDERS TE AMSTERDAM

Beslissing van 8 juli 2014 zoals bedoeld in artikel 43, van de Gerechtsdeurwaarderswet inzake de klacht met nummer 732.2013 ingesteld door:

KBvG,

gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,

klaagster,

gemachtigde: [     ],

tegen:

[     ],

gerechtsdeurwaarder te [     ],

beklaagde.

Ontstaan en loop van de procedure

-           Bij brief, ingekomen op 28 augustus 2013, heeft klaagster een klacht ingediend tegen beklaagde, hierna: de gerechtsdeurwaarder.

-           De gerechtsdeurwaarder heeft voor de zitting geen verweerschrift ingediend.

-           De klacht is behandeld ter openbare terechtzitting van 27 mei 2014 alwaar de gemachtigde van klaagster en de gerechtsdeurwaarder zijn verschenen.

-           Van deze behandeling is afzonderlijk proces-verbaal opgemaakt.

-           De uitspraak is bepaald op 8 juli 2014.

1. De feiten

Uitgegaan wordt van de volgende feiten en omstandigheden:

-           De gerechtsdeurwaarder is per 1 juni 2007 benoemd tot gerechtsdeurwaarder in het arrondissement [     ] met als vestigingsplaats de gemeente [     ].

-           De gerechtsdeurwaarder hield zijn kantoor in associatief verband, als onderdeel van de organisatie [     ]. In oktober 2011 ontving klaagster de mededeling dat de gerechtsdeurwaarder niet langer verbonden zou zijn aan deze organisatie.

-           De gerechtsdeurwaarder is vervolgens, met ingang van 21 november 2011, benoemd tot waarnemer van een collega-gerechtsdeurwaarder. De waar-genomen collega-gerechtsdeurwaarder hield kantoor in [     ] aan de [     ], welk kantoor uiteindelijk door de gerechtsdeurwaarder is gekocht. De gerechtsdeurwaarder heeft daarbij een verzoek tot wijziging van zijn vestigingsplaats van [     ] naar [     ] ingediend, terwijl de waargenomen gerechtsdeurwaarder zijn standplaats te [     ] voor zolang als nog nodig zou aanhouden.

-           Na de overname van het kantoor kwam de gerechtsdeurwaarder tot de constatering dat er een serieus tekort op de derdengeldenrekening aanwezig was, welk tekort aan het BFT werd medegedeeld. Het tekort op de derden-geldenrekening is inmiddels door de gerechtsdeurwaarder aangezuiverd.

-           De door de gerechtsdeurwaarder waargenomen collega-gerechtsdeurwaarder stelde klaagster op eigen initiatief in kennis van het feit dat hij in [     ] een nieuw kantoor was gestart, waardoor het overgenomen kantoor niet langer aan diens standplaats gekoppeld kon blijven. Tussen de gerechtsdeurwaarder en de waargenomen gerechtsdeurwaarder loopt een civiele procedure omtrent de gang van zaken rond de overname van het kantoor te [     ].

-           Nadat de waargenomen gerechtsdeurwaarder had laten weten dat hij een nieuw kantoor te [     ] was begonnen heeft klaagster de gerechtsdeurwaarder verzocht om te bevestigen dat aan de [     ] te [     ] geen kantoor (meer) werd gehouden, nu daar geen gerechtsdeurwaarder meer aan was verbonden. In reactie daarop heeft de gerechtsdeurwaarder aan klaagster medegedeeld dat hij begin februari 2012 een verzoek bij de minister had ingediend tot wijziging van zijn vestigingsplaats van [     ] naar [     ] als bedoeld in art. 10 Gdw.

-           Op 20 juli 2012 heeft er een gesprek tussen klaagster en de gerechts-deurwaarder plaatsgevonden op het kantoor van een advocaat met als onderwerp het tekort op de derdengeldenrekening en de standplaatswijziging en de voorgeschreven audit ter voldoening aan de verordening KBvG Normen voor Kwaliteit. De minister heeft eerst bij brief van 10 juni 2013 aan de gerechtsdeurwaarder medegedeeld dat zijn verzoek tot wijziging van zijn vestigingsplaats was afgewezen, gezien de onzekere afloop van de procedure tussen de gerechtsdeurwaarder en de waargenomen gerechtsdeurwaarder. Doordat deze brief was gericht aan een oud adres van de gerechtsdeurwaarder heeft deze pas in augustus kennisgenomen van de beslissing van de minister.

-           De gerechtsdeurwaarder is op dit moment zowel werkzaam in [     ] als [     ].

2. De ontvankelijkheid

De Gerechtsdeurwaarder heeft zich op het standpunt gesteld dat de onderhavige klacht alleen al vanwege de traagheid van de behandeling van het dossier afgewezen dient te worden. De Kamer vat dit standpunt van de gerechtsdeurwaarder op als een verzoek om klaagster niet ontvankelijk te verklaren. Dat het negen maanden heeft geduurd voordat de klacht inhoudelijk kon worden behandeld is mede veroorzaakt door grote drukte bij de Kamer alsmede het verzoek van de gerechtsdeurwaarder om de zitting van 18 februari 2014 geen doorgang te laten vinden. Gelet op het voren-staande kan de lange behandelduur klaagster niet worden toegerekend, zodat zij in haar klacht kan worden ontvangen.

3. De klacht

Klaagster verwijt de gerechtsdeurwaarder - kort samengevat - dat:

a: de gerechtsdeurwaarder feitelijk geen kantoor houdt in zijn plaats van vestiging;

b: hij naast het ‘pro forma’-kantoor in zijn  vestigingsplaats een nevenkantoor houdt in [     ] zonder dat de minister daarvoor toestemming heeft gegeven.

4. Het verweer van de gerechtsdeurwaarder

De gerechtsdeurwaarder heeft aangevoerd dat hij de reeds ontstane situatie nooit heeft gewild  doch dat de realiteit het noodzakelijk maakte dat hij op deze manier invulling aan zijn werkzaamheden moest geven. Daarnaast heeft de gerechtsdeurwaarder aangevoerd dat hij sinds enige tijd in onderhandeling is met een collega-gerechtsdeurwaarder met als vestigingsplaats [     ] waardoor de problematiek met betrekking tot de vestigingsplaats opgelost zou kunnen worden.

5. De beoordeling van de klacht

5.1 Op grond van het bepaalde in artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet zijn gerechtsdeurwaarders en kandidaat-gerechtsdeurwaarders onderworpen aan tucht-rechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met die wet of in strijd met hetgeen een behoorlijk handelend gerechtsdeurwaarder betaamt. Ter beoordeling staat of er sprake is van tuchtrechtelijk laakbaar handelen in de zin van artikel 34 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.2 De Kamer stelt voorop dat het eerste lid van artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet met zich mee brengt dat de gerechtsdeurwaarder verplicht is om kantoor te houden in zijn plaats van vestiging. Het tweede lid van artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet verbiedt de gerechtsdeurwaarder om elders een neven-kantoor te vestigen zonder ministeriële toestemming.

5.3 Met betrekking tot klachtonderdeel a overweegt de Kamer dat zij in een eerdere uitspraak (ECLI:NL:RBAMS:2009:YB0306) heeft overwogen dat onder ‘kantoor’ in de zin van artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet moet worden verstaan een instelling of ruimte waar administratieve handelingen worden verricht ten behoeve van de gerechtsdeurwaarderspraktijk, met mogelijkheden voor opslag en bewaring van het register en het repertorium. Met het oog op het ambt van de gerechts-deurwaarder en gelet op zijn werkzaamheden, taken en bevoegdheden zoals die uit de wet voortvloeien, zal het kantoor in de plaats van vestiging ook feitelijk en met moderne communicatiemiddelen bereikbaar moeten zijn, met mogelijkheden voor bezoek en ontvangst en met een mogelijkheid om stukken te kunnen afgeven, bezorgen of betekenen. Ter zitting is duidelijk geworden dat de gerechtsdeurwaarder sinds de afwijzende beslissing van de minister geen kantoor heeft gehouden in zijn plaats van vestiging. Dat het kantoor in de vestigingsplaats van de gerechts-deurwaarder sinds kort wel volledig operationeel is doet aan het vorenstaande niets af.

5.4 Door langere tijd geen kantoor te houden in de plaats waar de gerechtsdeurwaarder is gevestigd handelde de gerechtsdeurwaarder in strijd met het bepaalde in artikel   16 lid 1 van de Gerechtsdeurwaarderswet. De gerechtsdeurwaarder handelde tevens in strijd met de KBvG normen voor kwaliteit, meer in het bijzonder met de norm dat de gerechtsdeurwaarder eenvoudig bereikbaar, toegankelijk en benaderbaar is voor justitiabelen en dat het kantoor beschikt over een baliefunctie die tenminste vijf dagen per week, gedurende reguliere kantoortijden is geopend.

5.5 Met betrekking tot klachtonderdeel b overweegt de Kamer dat de gerechts-deurwaarder in het onderhavige geval de minister tevergeefs heeft verzocht om zijn vestigingsplaats te wijzigen van [     ] naar [     ]. In plaats van pas op de plaats te maken heeft de gerechtsdeurwaarder tegen beter weten in zijn werkzaamheden ten behoeve van het kantoor te [     ] onverminderd voortgezet. Dat is in strijd met het bepaalde in artikel 16 lid 2 van de Gerechtsdeurwaarderswet.

5.6 De Kamer heeft er begrip voor dat de gerechtsdeurwaarder in een moeilijke situatie is komen te verkeren, voor welke situatie hij, binnen een redelijke periode, een structurele oplossing moest zien te vinden. Die oplossing heeft hij tot op heden, circa een jaar na de afwijzende beslissing van de minister d.d. 10 juni 2013, niet gevonden. Ter zitting heeft de gerechtsdeurwaarder meegedeeld dat hij in overleg is met een in [     ] gevestigde collega-gerechtsdeurwaarder en, in afwachting van de oplossing, welke thans binnen handbereik zou zijn, nog steeds voor circa de helft van zijn tijd als gerechtsdeurwaarder te [     ] werkt. Daarmee heeft hij de periode waarbinnen hij zijn problemen in redelijkheid had op te lossen, overschreden. Het feit dat de gerechtsdeurwaarder zijn kantoorruimte te [     ] inmiddels, afgaande op hetgeen hij daarover ter zitting heeft meegedeeld, heeft ingericht en bemand als kantoor in de zin van artikel 16 van de Gerechtsdeurwaarderswet, maakt dit niet anders.

5.7 De kamer acht de klacht daarom gegrond. De Kamer acht oplegging van na te melden maatregel op zijn plaats.

5.8 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De Kamer voor Gerechtsdeurwaarders:

-        verklaart de klacht gegrond;

-        legt aan de gerechtsdeurwaarder de maatregel van berisping op.

Aldus gegeven door mr. C.W. Inden, plaatsvervangend-voorzitter, en mrs. M. Nijenhuis en J.J.L. Boudewijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 8 juli 2014, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Tegen deze beslissing kan binnen dertig dagen na dagtekening van verzending van het afschrift van de beslissing, hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam, Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.