ECLI:NL:TAHVD:2018:9 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170211

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:9
Datum uitspraak: 26-01-2018
Datum publicatie: 01-02-2018
Zaaknummer(s): 170211
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Het hof bekrachtigt de beslissing van de raad dat de klachten, dat verweerder klagers zaak niet serieus heeft genomen en moedwillig heeft getraineerd, verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de resultaatbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand en dat verweerder klager te laat heeft meegedeeld dat de kans om de vordering in de bodemprocedure toegewezen te krijgen klein was, gegrond zijn. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.

Beslissing

van 26 januari 2018

in de zaak 170211

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

klager

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 31 juli 2017, gewezen onder nummer 17-122, aan partijen toegezonden op 31 juli 2017, waarbij van de klacht van klager tegen verweerder klachtonderdelen a, e en g gegrond zijn verklaard en klachtonderdelen b, c, d en f ongegrond zijn verklaard. Verweerder is de maatregel van een waarschuwing opgelegd, met de veroordeling van verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 en de proceskosten van € 50,00 aan klager en van de kosten van de behandeling van de zaak van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.  

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2017:167.  

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 17 augustus 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van klager;

-    de e-mail van verweerder aan het hof, ter griffie van het hof ontvangen op 16 november 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 27 november 2017, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder klagers zaak niet serieus heeft genomen en moedwillig heeft getraineerd.

Toelichting

Klager heeft verweerder op 7 april 2015 bewijsstukken gestuurd van de loonvordering ten behoeve van de bodemprocedure. Op 22 juli 2015 heeft klager de concept-dagvaarding ontvangen. Diezelfde dag en op 9 augustus 2015 heeft klager correcties doorgegeven. Eerst op 24 september 2015 heeft klager de definitieve versie van de dagvaarding ontvangen. In april 2015 heeft klager verweerder er al op gewezen dat zijn werkgever per 31 december 2015 zou ophouden te bestaan, zodat haast geboden was.

b)    (…);

c)    (…);

d)    (…);

e)    verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de resultaatbeoordeling door de Raad voor Rechtsbijstand.

Toelichting

Als gevolg van de intrekking van de toevoeging heeft verweerder klager een declaratie gestuurd van € 5.590,20, voor alle tot dan toe verrichte werkzaamheden. Als verweerder klager duidelijk en niet slechts met één zinnetje, had gewezen op het vrijgestelde bedrag, had klager kunnen overwegen om zijn loonvordering in kort geding te verlagen tot onder dat bedrag. Hierdoor zou de toevoeging in stand zijn gebleven waardoor een groot deel van het achterstallige loon niet zou zijn opgegaan aan advocaatkosten.

f)    (…);

g)    verweerder heeft klager te laat meegedeeld dat de kans om de vordering in de bodemprocedure toegewezen te krijgen, klein was. Eerst vlak vóór de zitting van 22 februari 2016 heeft verweerder die mededeling gedaan. Had hij dat eerder gedaan dan had klager eerdere schikkingsvoorstellen van zijn werkgever, die in oktober en december 2015 zijn gedaan, kunnen accepteren.

4    FEITEN

In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die zijn vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.2    Het hof voegt daar ten aanzien van klachtonderdeel e nog aan toe dat verweerder klager in verband met de kort geding-procedure veel concreter en uitgebreider dan met één zinnetje in een e-mail van 11 september 2014 (“U dient er rekening mee te houden dat de gefinancierde rechtsbijstand wordt ingetrokken vanwege het bedrag dat u te goed hebt.”) had moeten informeren over de resultaats-beoordeling van de Raad voor Rechtsbijstand, de grenzen van de toevoegings-mogelijkheden, en de consequenties van het overschrijden van die grenzen. Het bedrag waarmee klager zijn vordering in kort geding had moeten verminderen om onder de toevoegingsgrens te blijven lag, naar het zich laat aanzien, aanzienlijk lager dan het bedrag dat verweerder voor de kort geding-procedure uiteindelijk aan klager heeft gefactureerd. Het bedrag waarmee de vordering zou zijn verminderd had klager bovendien in de bodemprocedure onder een nieuwe toevoeging alsnog kunnen vorderen.

5.3    De grieven van verweerder tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad wordt derhalve bekrachtigd. Verweerder zal worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep, en wel de proceskosten (reiskosten) die klager redelijkerwijs heeft moeten maken, en de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten, als bedoeld in artikel 48ac, eerste lid, onder a en b, Advocatenwet.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 31 juli 2017, gewezen onder nummer 17-122;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 50,00 aan klager;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170211”.

Aldus gewezen op 27 november 2017 door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, en mrs. P.T. Gründemann, H. van Loo, R.H. Broekhuijsen en N.H. van Everdingen, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier.

griffier    voorzitter     

De beslissing is op 26 januari 2018 in het openbaar uitgesproken en op 26 januari 2018 verzonden.