ECLI:NL:TAHVD:2018:82 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 180039

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:82
Datum uitspraak: 14-05-2018
Datum publicatie: 25-05-2018
Zaaknummer(s): 180039
Onderwerp: Aanwijzing, subonderwerp: Artikel 13 Advocatenwet: aanwijzing van een advocaat
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Verzoek aanwijzing advocaat (art. 13 Advocatenwet). Beklag. Klaagster heeft de deken verzocht een advocaat aan te wijzen om haar belangen te behartigen met betrekking tot de letselschade die is ontstaan na een ongeval. De deken heeft dit verzoek afgewezen, omdat hij een procedure kansloos acht. Het hof acht deze grond ontoereikend, omdat het besluit van de deken op twee gedachten hinkt (enerzijds wordt het verzoek afgewezen omdat niet gevergd kan worden dat de deken een advocaat aanwijst voor een kansloze procedure, anderzijds opent de deken de mogelijkheid een advocaat aan te wijzen die bereid is contact op te nemen met de wederpartij van klaagster om te vernemen of het gedane aanbod nog openstaat), het schriftelijk advies van de door de deken benaderde advocaat voor de beoordeling van de slagingskansen ontbreekt, dit advies niet is gegeven op basis van een compleet dossier en niet concludent is. Het hof kan niet vaststellen dat de procedure die klaagster zou willen voeren geen kans van slagen heeft. Het beklag is gegrond en het hof verwijst de zaak terug naar de deken teneinde opnieuw op het verzoek van klaagster te beslissen.  

Beslissing

van 14 mei 2018

in de zaak 180039

naar aanleiding van het beklag van:

klaagster

tegen:

de deken

1    HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ART. 13 LID 1 ADVOCATENWET

Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat zoals bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. Per brief van 24 november 2017 heeft de deken dit verzoek afgewezen. In een klaagschrift gedateerd 25 december 2017 heeft klaagster zich beklaagd over het feit dat de deken haar verzoek heeft afgewezen.

2    HET GEDING BIJ HET HOF

2.1    Het klaagschrift is op 28 december 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    het schrijven van de griffier van het hof aan klaagster van 8 januari 2018;

-    het e-mailbericht van mr. H, advocaat/stafjurist van de Orde van Advocaten, namens de deken van 8 februari 2018;

-    het schrijven van de deken van 16 februari 2018,  ontvangen ter griffie van het hof per e-mail op 16 februari 2018 en per post op 20 februari 2018;

-    het (ongedateerde) schrijven van klaagster, ontvangen ter griffie van het hof op 28 maart 2018.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 april 2018, waar klaagster en de deken vergezeld van mr. Hendrickx zijn verschenen.

3    FEITEN

3.1    Het volgende is komen vast te staan:

3.2    Op 22 april 2008 is klaagster een ongeval overkomen, als gevolg waarvan klaagster lichamelijk letsel heeft opgelopen. Vanaf december 2009 tot november 2012 is klaagster bijgestaan door mr. H, advocaat in A, die voor klaagster heeft onderhandeld met de verzekeraar van de wederpartij. De verzekeraar heeft voorgesteld de kwestie te regelen tegen betaling van een bedrag. Mr. H heeft klaagster geadviseerd om hiermee in te stemmen, mede omdat volgens haar onduidelijk was in hoeverre alle door klaagster gemaakte kosten aan het ongeval zouden kunnen worden toegerekend. Klaagster was het niet eens met dit advies, waarna mr. H zich aan de zaak heeft onttrokken. Klaagster heeft vervolgens nog een klacht ingediend tegen mr. H, die ter afhandeling is voorgelegd aan de raad van discipline. Klaagsters verzoek om een advocaat aan te wijzen voor bijstand in die procedure is door de deken bij brief van 10 februari 2015 afgewezen.

3.3    Mr. G, advocaat in W, heeft de behandeling van mr. H overgenomen. In 2014 heeft hij klaagster aangeraden akkoord te gaan met de door de verzekeraar voorgestelde slotbetaling. Voor klaagster was dit niet aanvaardbaar. Vervolgens heeft ook mr. G zijn werkzaamheden voor klaagster beëindigd.

3.4    Bij brief van 30 oktober 2017 heeft klaagster de deken bericht dat het haar niet lukte om een advocaat te vinden die haar belangen wil behartigen met betrekking tot de letselschade die is ontstaan na het ongeval.

3.5    Ter zitting bij het hof heeft de deken toegelicht dat hij naar aanleiding van klaagsters brief op informele wijze contact heeft genomen met een advocaat in L, gespecialiseerd in letselschadezaken, om zelf te kunnen beoordelen of het – gelet op de eerdere bijstand door mrs. H en G en hun adviezen – zinvol was een advocaat aan te wijzen. De deken stelt dat deze advocaat op basis van informatie van klaagster en de stukken uit de in 3.2 genoemde klachtprocedure tegen mr. H negatief heeft geadviseerd over de kansen van klaagster in een eventuele procedure. Volgens de advocaat zou door klaagster niet kunnen worden aangetoond dat de kosten die zij moest maken in verband met haar gezondheidsproblemen in causaal verband stonden met het ongeval. De advocaat heeft zijn advies telefonisch aan (het bureau van) de deken gegeven.

3.6    Bij beslissing van 24 november 2017 heeft de deken klaagsters verzoek tot aanwijzing van een advocaat afgewezen. De deken heeft daarbij overwogen dat uit het dossier, waaronder het advies van de advocaat in L, blijkt dat de kans van slagen in een eventuele procedure met betrekking tot het verkrijgen van schadevergoeding klein is. Klaagster had voor het ongeval al klachten en het bleek voor de medisch specialisten niet mogelijk om vast te stellen welke klachten het gevolg waren van het ongeval en welke klachten daarvoor al bestonden. Verder overwoog de deken dat niet is komen vast te staan dat alle door klaagster gemaakte kosten in verband met medische behandelingen ook in verband staan met het ongeval. Volgens de deken is het door de verzekeraar gedane aanbod redelijk en ook maximaal, gelet op klaagsters bewijsproblemen. De deken acht een procedure kansloos. Voor het geval klaagster toch nog zou willen instemmen met het aanbod van de verzekeraar, is de deken bereid een advocaat aan te wijzen, althans te verzoeken om contact op te nemen met de verzekeraar om na te gaan of het aanbod nog staat.

4    BEOORDELING

4.1    In artikel 13 lid 1 van de Advocatenwet is bepaald dat een rechtzoekende die niet (tijdig) een advocaat bereid vindt hem bijstand te verlenen in een zaak waarin vertegenwoordiging door een advocaat is voorgeschreven of bijstand uitsluitend door een advocaat kan geschieden, aan de deken kan vragen hem een advocaat aan te wijzen. In lid 2 van dit artikel is vervolgens bepaald dat de deken het verzoek alleen wegens gegronde redenen kan afwijzen. Volgens vaste jurisprudentie van het hof kan de deken het verzoek afwijzen indien de procedure die de rechtzoekende wil beginnen, geen redelijke kans van slagen heeft.

4.2    Het hof stelt voorop dat het besluit van 24 november 2017 op twee gedachten hinkt. Enerzijds wijst de deken het verzoek af omdat van hem niet kan worden gevergd dat hij een advocaat aanwijst voor een kansloze procedure. Anderzijds opent hij wel de mogelijkheid een advocaat aan te wijzen die bereid is contact met (de verzekeringsmaatschappij van) de wederpartij op te nemen om te vernemen of het gedane aanbod namens de wederpartij nog openstaat. Voorwaarde daarbij is dat klaagster dan wel instemt met dit aanbod. Verder stelt de deken een letselschadeadvocaat te hebben benaderd die de kans van slagen op een schadevergoeding in een procedure heel erg klein zou hebben geacht. Dit advies is niet op schrift gesteld. Ter zitting is hierop wel een nadere toelichting gegeven. Uit deze toelichting is gebleken dat de aangezochte advocaat enkel is afgegaan op de informatie die hij van klaagster heeft verkregen en het dossier met betrekking tot de onder 3.2 genoemde klachtprocedure. Hij heeft het dossier van klaagster niet bij mr. H en/of mr. G opgevraagd. Daarnaast is ter zitting toegelicht dat de, bij deze advocaat bekende, medische verklaringen niet eenduidig zijn. De omstandigheid dat medische verklaringen niet eenduidig zijn, rechtvaardigt zonder nadere toelichting niet zonder meer de conclusie, zoals de advocaat volgens de deken heeft gedaan, dat daarmee vaststaat dat het causaal verband tussen de klachten van klaagster en het ongeval ontbreekt. Het is voorstelbaar dat deze omstandigheid aanleiding zou kunnen geven tot het doen van nader medisch onderzoek.

4.3    Het hinken op twee gedachten, het ontbreken van een schriftelijk advies, de constatering dat dit advies in ieder geval niet is gegeven op basis van een compleet dossier en de omstandigheid dat het advies zoals nader op zitting is toegelicht niet concludent is, leidt ertoe dat het hof niet kan vaststellen dat de procedure die klaagster zou willen voeren geen redelijke kans van slagen heeft. Daarmee acht het hof de door de deken aangevoerde grond om klaagsters verzoek af te wijzen, ontoereikend.

4.4    Op grond van het vorenstaande komt het hof tot het oordeel dat het beklag gegrond is.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

-    verklaart het beklag van klaagster tegen de beslissing van de deken van 24 november 2017 gegrond;

-    verwijst de zaak terug naar de deken teneinde opnieuw op dit verzoek van klaagster te beslissen met inachtneming van hetgeen het hof hierboven heeft overwogen.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.L. Weerkamp, M. Pannevis, E.L. Pasma en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 mei 2018.

griffier    voorzitter           

De beslissing is verzonden op 14 mei 2018.