ECLI:NL:TAHVD:2018:6 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170121

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:6
Datum uitspraak: 26-01-2018
Datum publicatie: 01-02-2018
Zaaknummer(s): 170121
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Bezwaren van de deken
Beslissingen: Schrapping
Inhoudsindicatie: Dekenbezwaar. Het is een advocaat niet toegestaan om op meer plaatsen kantoor te houden. Verweerder heeft zich daaraan schuldig gemaakt door op 2 plaatsen, zonder ontheffing, kantoor te houden. Verweerder behandelt via een door hem opgezette constructie met diverse door hem (feitelijk)  bestuurde vennootschappen, letselschadezaken. Voor de rechtzoekende die zich tot verweerder wendt is de relatie van verweerder tot deze vennootschappen onduidelijk. De vennootschappen hebben een resultaatafhankelijke honorariumafspraak gemaakt. Verweerder had, wetende dat hij binnen het raam van die overeenkomst in zijn hoedanigheid van advocaat belangen van de cliënten zou behartigen, geen medewerking mogen verlenen aan deze voor advocaten niet toegestane resultaatafhankelijke beloningsafspraak. Hetzelfde geldt voor de proviseafspraak die tussen de vennootschappen is gemaakt. Verweerder had het als enig bestuurder in zijn macht om ervan af te zien nu hij wist dat deze provisie afspraak voor een advocaat niet is toegestaan. Het hof legt de maatregel van schrapping op. Verweerder heeft er geen blijk van gegeven dat hij inziet dat hij als advocaat gehouden is de Advocatenwet, Voda en de Gedragsregels te eerbiedigen en na te leven. Verweerders handelen als advocaat is voor de cliënt onduidelijk en ondoorzichtig en is ondanks de gevraagde opheldering voor het hof duister gebleven. Het standpunt van verweerder dat hij een hoger doel dient in het belang van de rechtzoekende doet het hof vrezen dat hij zijn handelwijze zal blijven voortzetten. Proceskostenverorodleing. Bekrachtiging.    

Beslissing

van 26 januari 2018

in de zaak 170121

naar aanleiding van het hoger beroep van:

verweerder

tegen:

deken

1    HET GEDING IN HOGER BEROEP

1.1    Het hof verwijst naar zijn beslissing van 28 augustus 2017, gewezen in de onderhavige zaak onder nummer 170121, aan partijen toegezonden op 28 augustus 2017, waarbij het hof, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, de heropening van de mondelinge behandeling op een nader te bepalen datum heeft gelast.

1.2    Zoals het hof in de eerdergenoemde beslissing al heeft vermeld, is kennis genomen van:

-    de stukken in eerste aanleg;

-    de brief van verweerder van 26 april 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 1 mei 2017;

-    de brief van verweerder van 20 juni 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 21 juni 2017;

-    de brief van verweerder van 28 september 2017, binnengekomen ter griffie van het hof op 29 september 2017.

1.3    De heropende mondelinge behandelding heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2017, waar verweerder en de deken zijn verschenen. De deken heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

2    HET DEKENBEZWAAR

Het dekenbezwaar houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog aan de orde, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet (Aw) doordat:

Advocatenwet

a)    (…)

b)    verweerder kantoor houdt bij SL en SLS, zonder detacheringsovereenkomst, terwijl er geen ontheffing is verleend door de algemene raad, waarmee verweerder in strijd met art. 12 Aw. handelt;

c)    (…)

Verordening op de advocatuur

d)    verweerder in strijd met art. 7.4 van de Voda handelt doordat verweerder de cliënten niet informeert over zijn commerciële belangen in de betrokken vennootschappen, terwijl voor de cliënten evenmin duidelijk is welke positie zij hebben tot verweerder;

e)    verweerder verzuimt een opdrachtbevestiging te sturen naar de cliënt (art. 7.5 Voda). De overeenkomsten die cliënten met SL en SLS sluiten, kunnen niet als opdrachtbevestiging worden beschouwd;

f)    verweerder een resultaat gerelateerd honorarium in rekening brengt. Volgens artikel 7.7 van de Voda staat het een advocaat niet vrij overeen te komen dat slechts bij het behalen van een bepaald gevolg honorarium in rekening wordt gebracht of het honorarium een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg;

Uitzonderingen hierop zijn de afspraken bij incassozaken en letsel- en overlijdensschadezaken (artikel 7.8 Voda en par. 7.4.3 Voda). Deze uitzonderingen zijn hier niet aan de orde. Er is geen sprake van overeenkomsten die aan het bepaalde in deze paragraaf voldoen;

g)    (…)

h)    (…)

Gedragsregels

i)    (…)

j)    SL voor de door haar geworven en bij SLS geplaatste dossiers de helft van de omzet die in die dossiers wordt gerealiseerd, ontvangt. Verweerder krijgt vervolgens in zijn hoedanigheid van advocaat een aantal van deze dossiers in behandeling (regel 2.2);

k)    SL voor de door haar verworven en bij SLS geplaatste dossiers de helft van de omzet die in die dossiers wordt gerealiseerd, ontvangt. Verweerder krijgt vervolgens in zijn hoedanigheid van advocaat een aantal van die dossiers in behandeling (regel 2.2);

l)    verweerder op grond van de opgezette constructie de op basis van no cure no pay geworven zaken declareert aan SLS terwijl hij bovendien deelt in de winsten van de betrokken vennootschappen. De winst komt voort uit de omzet van de op basis van no cure no pay binnengehaalde dossiers (regel 25 lid 2);

m)    (…)

n)    verweerder niet duidelijk maakt of en in hoeverre de cliënt inzicht heeft in de financiële consequenties van de opdracht. Er is geen opdrachtbevestiging van advocaat aan cliënt (regel 26);

o)    verweerder verwarring zaait over de hoedanigheid waarin hij optreedt. Derden ontvangen brieven die zijn opgesteld op briefpapier van SL of SLS die namens deze vennootschappen worden ondertekend door verweerder als advocaat (regel 29);

p)    verweerder kantoor houdt op de burelen van SL en SLS. Er is geen scheiding van dossiers, alles loopt door elkaar (regel 33).

q)    (…)

r)    (…)

3    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

3.1    Verweerder voert een letselschadepraktijk.

3.2    In de praktijkuitoefening van verweerder spelen, voor de beoordeling van deze klacht, de navolgende vennootschappen een rol.

-    De op 31 december 2013 opgerichte besloten vennootschap J B.V. (hierna: J). Enig aandeelhouder en bestuurder van deze vennootschap is de dochter van verweerder. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het deelnemen in, het besturen van en het toezicht houden op ondernemingen, vennootschappen en andere rechtspersonen.

-    De op 22 april 2014 opgerichte besloten vennootschap H B.V. (hierna: H), gevestigd en kantoor houdende te [plaats] aan [adres 1]. Enig aandeelhouder en enig bestuurder van H is verweerder. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het uitoefenen van de praktijk van één of meer advocaten, met inachtneming van alle op het beroep van advocaat toepasselijke regelgeving, in het bijzonder de Advocatenwet.

-    De op 25 juli 2014 opgerichte besloten vennootschap SL B.V. (hierna: SL), tevens h.o.d.n. SL, gevestigd in [plaats], bezoekadres: [adres 2], [plaats]. Bestuurders zijn K. B.V. en P. B.V. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het exploiteren van een letselschadebedrijf.

-    De op 10 juni 2015 opgerichte besloten vennootschap SLS B.V., tevens h.o.d.n. SL (hierna: SLS), gevestigd te [plaats], kantoorhoudende aan [adres 2] in [plaats]. Enig aandeelhouder van SLS is J. Enig bestuurder van SLS is verweerder. De bedrijfsactiviteiten bestaan uit het aanbieden van deskundigheid op het gebied van de behartiging van de belangen van slachtoffers met letselschade, zulks tot en met het, voor zover noodzakelijk, voeren van juridische procedures jegens aansprakelijk geachte partijen.

3.3    Verweerder werkt nauw samen met SL en SLS (die beiden ook de handelsnaam SL voeren). In de correspondentie met de deken gebruikt verweerder tevens de handelsnaam S ter aanduiding van SL en/of SLS.

3.4    Verweerder behartigt als advocaat de belangen van cliënten op naam van en op briefpapier van SL. In het kader van het beëindigen van de belangenbehartiging van een cliënte woonachtig in het arrondissement West-Zeeland-West-Brabant, heeft verweerder op 8 juni 2016 aan de plaatselijke deken geschreven:

“Geachte confrère,

Sedert 24 maart 2015 treed ik op ter behartiging van de belangen van [..],…… .

………., is iets wat ik met u, gezien mijn zorgplicht als raadsman in deze (wanneer u dat ook zo voelt), graag met u wil bespreken.

Hoogachtend,

SL

[naam verweerder]”

3.5    De deken heeft in juni 2016 een onderzoek ingesteld naar de wijze van praktijkuitoefening door verweerder.

3.6    In het kader van het onderzoek heeft verweerder op 13 juli 2016 aan de deken geschreven:

“S (www.[naam].nl) is een bedrijf, dat voornamelijk via internet cliënten werft en daarbij enkel optreedt voor slachtoffers van een ongeval (…). In eerste instantie ageerde ik als juridisch adviseur en zou procedures voeren betreffende kwesties die niet billijkheidshalve opgelost zouden worden.

……………

De juridische inrichting van de samenwerking is als volgt: S geeft SL een aantal zaken. SL  is mijn besloten vennootschap, waarover ik de directie voer.

Ik ben in de behandeling van de zaken volledig vrij; “last of ruggespraak” is niet aan de orde. Ik betaal niet voor de zaken, zij het dat na afwikkeling van de kwestie S een bepaald percentage van de omzet ontvangt.

Mijn uurloon ligt gemiddeld (…). De enige eis, die voortvloeit uit de naam van de aan mij toebehorende vennootschap is dat in de verstrekte zaken de naam S wordt gevoerd.”

3.7    Verweerder heeft de deken op 11 augustus 2016 gemaild:

“Dus nogmaals; S betaalt mij voor het realiseren van omzet door middel van mijn tussenkomst, reden waarom ik handel, zoals u bekend is, op het papier van SL  (……….).

S is een vennootschap, SL is er een (waarbinnen ik aan de genoemde dossiers werk) en H is een separate vennootschap.”

3.8    Verweerder heeft bij brief van 18 augustus 2016 het volgende aan de deken geschreven:

“In antwoord op uw verzoek treft u bijgaand aan een aantal schaderegelingsovereenkomsten aan. Het is een willekeurige greep uit de dossiers die ik behandel (bij toeval lagen ze op mijn bureau).“

Verweerder heeft daarbij drie overeenkomsten van belangenbehartiging tussen SL en haar opdrachtgevers gezonden. Eén van deze overeenkomsten wordt aangeduid als Overeenkomst van Belangenbehartiging “No cure no pay” en bevat de navolgende bepaling:

“Verklaren nader te zijn overeengekomen als volgt:

 1. No cure no pay:

 S verricht haar werkzaamheden op basis van “no cure no pay”. Dit houdt in dat, als er geen schade kan worden verhaald, er bij Opdrachtgever niets in rekening zal worden gebracht.”

In de brief heeft verweerder geschreven:

“De contracterende partij in de overeenkomst is SL en zoals in mijn laatste bericht gemeld, ben ik daar “gedetacheerd” tegen betaling.

Ter voorkoming van misverstand: mijn vennootschap is (SLS).

Ik functioneer dus als advocaat in de betreffende dossiers, gedetacheerd zijnde bij SL (ik ben daar geen aandeelhouder of anderszins bestuurlijk betrokken). Maar, zoals eerder gesteld, ik bepaal het beleid in deze dossiers.

Zoals aangegeven in ons mondeling onderhoud is er geen op schrift gesteld detacheringsovereenkomst of overeenkomst “advocaat in dienstbetrekking.”

3.9    De deken heeft op 19 augustus 2016 aan de Unit Financieel Toezicht Advocatuur (hierna: de Unit FTA) opdracht gegeven een boekenonderzoek te doen bij H en SLS. Hij heeft verweerder daarover geïnformeerd.

3.10    Op 24 augustus 2016 heeft verweerder naar aanleiding van vragen van de deken over de afspraken tussen SL en SLS, het volgende geschreven:                        

“Ik heb in het onderhoud (niet de verhouding maar) de namen niet goed weergegeven: S, zoals door mij genoemd, is inderdaad de “marketingtool”, maar deze geeft de zaken aan SL, terwijl mijn vennootschap SL. heet.

De relevant zijnde relatie is dus die van mij met SL (en niet de marketingtool S). SL. werkt als een gewoon letselschadebedrijf. Er zijn mensen in dienst, die dossiers behandelen.”

3.11    De Unit FTA heeft op 20 september 2016 aan de deken en voor zover hier relevant, de navolgende conclusies gerapporteerd:

“    •    Het omzet- en kostenniveau van H is beperkt in de onderzochte periode. (…)…

•    Met ingang van 1 maart 2016 zijn alle aandelen van SLS in handen van J. De aandelen J zijn voor 100% in handen van mevrouw [...], de dochter van mr. [verweerder]. (…)

•    Met ingang van 1 januari 2016 is door SLS een meerjarige samenwerkingsovereenkomst gesloten met SL.

•    In 2015 was de afspraak dat SL  per dossier voor de intake een vast bedrag van € 1.040 excl. BTW ontvangt. Het resterende ontvangen bedrag wordt verdeeld in de verhouding 70% voor SLS en 30% voor SL.

•    Met ingang van 1 januari 2016 is de vorenstaande afspraak over de kosten van intake vervallen en is de verdeling van de ontvangen bedragen 50% voor SLS en 50% voor SL. Afgezien van de intake worden de dossiers inhoudelijk geheel door SLS afgehandeld.”

3.12    De samenwerkingsovereenkomst tussen SL en SLS bevat, voor zover hier van belang, de navolgende bepalingen:

“2.2. De werkwijze tussen partijen is als volgt: (…)

-     SLS verplicht zich haar boven omschreven werkzaamheden uit te oefenen onder de naam S. Het betreft hier zowel de adviserende werkzaamheden als proceswerkzaamheden. (…)

-     Zodra SLS een hoeveelheid van tweehonderd dossiers via SL in behandeling heeft verkregen is zij aan SL een entrancefee ter hoogte van € 5000,-- exclusief BTW verschuldigd. Voormeld bedrag dient binnen veertien dagen na de datum van constatering van tweehonderd dossiers aan SL te zijn overgemaakt.

-     Uitsluitend SLS is bevoegd betalingen te ontvangen in het kader van de letselschadeactiviteiten. SL is een fee aan SLS verschuldigd aan 50% over de jaaromzet exclusief omzetbelasting van SL, vermeerderen met de kantoorkosten. Betaling van deze fee vindt plaats middels verrekening met de door SLS geclaimde en door SL ontvangen gelden.“

3.13    Op 21 oktober 2016 heeft de deken een kantoorbezoek bij verweerder aangekondigd voor een onderzoek op dossierniveau. Dit bezoek heeft op 9 november 2016 op verzoek van verweerder plaats gevonden op het kantoor van SL en SLS te [plaats]. De deken heeft tijdens dit kantoorbezoek geconstateerd dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat correspondeerde namens SL en SLS op briefpapier van SL.

3.14     In de bevindingen van zijn onderzoek op 9 november 2016 heeft de deken geschreven:                                                                                        “Op verzoek van mr. [verweerder] vond de bespreking ten kantore van SL te [plaats] (SL).

Daar werd medegedeeld dat er nu zes dossiers (van SL) zijn waarin mr. [verweerder] als advocaat optreedt.

In de dossiers waren wel steeds twee overeenkomsten opgenomen: een overeenkomst van belangenbehartiging en een lastgevingsovereenkomst, beide overeenkomsten tussen de cliënten en SL.”               

4    BEOORDELING

4.1    De raad heeft blijkens zijn overwegingen in de bestreden beslissing niet slechts de klachtonderdelen b, d, e, j, m, n en o gegrond verklaard. Uit rechtsoverweging 5.7 van de beslissing blijkt dat de raad ook de klachtonderdelen f en l gemotiveerd gegrond heeft geoordeeld. De raad heeft evenwel in het dictum nagelaten bij de opsomming van de gegrondverklaring van de klachtonderdelen b, d, e, j, m, n en o, tevens de klachtonderdelen f en l te vermelden. Het hof beschouwt deze omissie van de raad, die in strijd is met de motivering gegeven in rechtsoverweging 5.7 als een kennelijke verschrijving van de raad. Het hof zal daarom ook de klachtonderdelen f en l, betrekken in het door verweerder tegen de beslissing van de raad ingestelde hoger beroep.

4.2    Ingevolge artikel 56 lid 3 Aw wordt hoger beroep tegen een beslissing van de raad van discipline ingesteld bij met redenen omklede memorie. Dit betekent dat een appellant alle grieven die hij tegen (de motivering van) de beslissing van de raad wil aanvoeren binnen de beroepstermijn ter kennis van het hof moet brengen en dat het hof van nadien aangevoerde grieven geen kennis zal kunnen nemen. Dit betekent dat het hof slechts acht slaat op de grieven vermeld in het beroepschrift.

4.3    Verweerder heeft in het door hem ingestelde beroep geen grieven geformuleerd tegen elk van de door de raad gegrond geachte klachtonderdelen. De door verweerder weergegeven grieven tegen de overwegingen en de beslissing van de raad komen er, zo begrijpt het hof, op neer dat de beslissing van de raad niet in stand kan blijven omdat de raad het concurrentiebeperkende karakter van de voor advocaten geldende regels heeft miskend en heeft miskend dat andere marktpartijen die letselschade slachtoffers bijstaan op dezelfde manier samenwerken met derden als verweerder doet met S. Voorts heeft de raad miskend dat de wijze van werken en de honorariumafspraken van verweerder tot financieel voordeel strekken van de letselschade slachtoffers. Tot slot heeft de raad miskend dat verweerder in het belang van de rechtzoekenden een hoger doel dient.

4.4    Het hof ziet aanleiding de te onderscheiden klachtonderdelen te bundelen voor zover zij betrekking hebben op een zelfde onderwerp.

De klachtonderdelen b) en o)

4.5    De klachtonderdelen b) en o) zien op de onduidelijkheid en verwarring die verweerder heeft gecreëerd over de vraag waar hij kantoor hield en vanuit welke onderneming hij de belangen van zijn cliënten behartigde.

4.6    Naar het oordeel van het hof heeft de raad terecht overwogen dat verweerder ingevolge artikel 12 Aw gehouden is om kantoor te houden op één locatie in één arrondissement. Ook heeft de raad terecht overwogen dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat de belangen van rechtzoekenden heeft behartigd vanuit het kantooradres van zowel SL als SLS gevestigd aan [adres 2] te [plaats], terwijl het kantooradres van verweerders advocatenpraktijk H was gevestigd aan de [adres 3] te [plaats]. Deze handelwijze van verweerder is in strijd met artikel 12 lid 1 Aw, tenzij door de Algemene Raad uit hoofde van artikel 12 lid 4 Aw in het kader van detachering ontheffing was verleend teneinde elders kantoor te houden. De stelling van verweerder in het beroepschrift dat de verschillende ondernemingen inmiddels op één adres zijn gevestigd laat onverlet dat verweerder in het verleden in strijd met deze regelgeving heeft gehandeld.

4.7    Uit de brief van 18 augustus 2016 blijkt dat verweerder naar eigen zeggen als “gedetacheerd zijnde bij SL” functioneert. Het hof heeft niet kunnen vaststellen of verweerder bij SL of SLS gedetacheerd is nu een schriftelijke detacheringsovereenkomst ontbreekt en SL en SLS beide de handelsnaam SL voeren en bovendien op hetzelfde adres kantoor houden. Verweerder laat in zijn brief van 18 augustus 2016 in het midden of hij is gedetacheerd bij SL of bij SLS.

4.8    Wat er zij van de vraag of verweerder gedetacheerd was bij SL of SLS (een schriftelijke detacheringsovereenkomst - aan de hand waarvan dit vastgesteld zou kunnen worden - ontbreekt), in ieder geval heeft verweerder in het kader van detachering uit hoofde van artikel 12 lid 4 Aw geen tijdelijke ontheffing van het bepaalde in artikel 12 lid 1 Aw van de Algemene Raad verkregen.

4.9    De deken heeft tijdens zijn bezoek op 9 november 2016, dat op verzoek van verweerder op het kantoor van zowel SLS als SL plaatsvond, geconstateerd dat daar diverse cliënten dossiers aanwezig waren van SL met door verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat getekende brieven namens zowel SL als SLS, zonder dat in de administratie een scheiding tussen de dossiers van SLS en SL kenbaar was. De raad heeft dan ook terecht overwogen dat verweerder geen scheiding van dossiers aanhoudt. Voor zover verweerder betwist dat een scheiding tussen de dossiers ontbreekt, had het op de weg van verweerder gelegen om in het kader van het door de deken verrichte onderzoek duidelijkheid te verschaffen over een aangebrachte scheiding tussen de cliëntendossiers op naam van S, SL of SLS dan wel op naam van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat. Verweerder heeft dit nagelaten.

4.10    Voor zover verweerder grieven opwerpt tegen de beslissing van de raad die betrekking hebben op de klachtonderdelen b) en o) treffen deze daarom geen doel. Evenals de raad acht het hof klachtonderdelen b) en o) gegrond.

De klachtonderdelen d), e) en n)

4.11    Klachtonderdelen d), e) en n) zien in de kern op de onduidelijkheid en verwarring die verweerder creëert over zijn hoedanigheid als advocaat ten opzichte van rechtzoekenden en cliënten. Het hof stelt voorop dat de advocaat gehouden is in zijn optreden naar buiten een onjuiste, misleidende of onvolledige voorstelling van zaken te vermijden omtrent de wijze van praktijkuitoefening en omtrent enige vorm van samenwerking en voorts dat verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat gehouden is om een opdrachtbevestiging aan de cliënt te zenden. Voorts is de advocaat gehouden om bij het aangaan van de overeenkomst van opdracht de cliënt te informeren over de persoon, het samenwerkingsverband of de rechtspersoon met wie de cliënt de overeenkomst sluit. Dit volgt uit de op de Advocatenwet gebaseerde Verordening op de advocatuur, meer in het bijzonder artikelen 7.4 en 7.5.

4.12    Naar het oordeel van het hof is voor de rechtzoekende die zich tot verweerder wendt, de relatie van verweerder tot SL en SLS onduidelijk. De rechtzoekende kan aan de hand van de algemeen ter beschikking staande informatie, zoals de website van SL en SLS, of H geen inzicht verkrijgen in de praktijkvoering van verweerder, in diens belangen bij SL en SLS, noch in de samenwerking met SL en SLS. Evenmin is uit algemeen toegankelijke informatie inzicht te verkrijgen over verweerders rol als advocaat ter uitvoering van de overeenkomsten die SL en SLS met cliënten sluiten.

4.13    Niet is gebleken dat verweerder op andere wijze de rechtzoekende die zich als (potentiële) cliënt tot verweerder wendt, informeert over zijn relatie tot SL en SLS, zijn rol als advocaat bij de behandeling van een zaak onder de overeenkomst die tussen SL of SLS en haar opdrachtgever is gesloten, noch met wie en hoe verweerder daarin samenwerkt met anderen. Verweerder handelt in zijn hoedanigheid van advocaat daarbij onder de vlag en op naam van soms SL en soms SLS. Verweerder geeft niet alleen een onjuiste, misleidende en onvolledige voorstelling van zaken, maar handelt zoals de raad terecht heeft overwogen ook in strijd met de informatieplicht waaraan een zorgvuldig advocaat jegens zijn cliënt behoort te voldoen.

4.14    Verweerder verstrekt in zijn hoedanigheid van advocaat geen opdrachtbevestiging aan cliënten. De overeenkomsten die SL of SLS met haar opdrachtgevers sluit kunnen niet kunnen worden aangemerkt als een overeenkomst van opdracht tussen enerzijds verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat en anderzijds de cliënt voor wie hij de zaak behandelt.

4.15    Voor zover de door verweerder opgeworpen bezwaren tegen de beslissing van de raad, zich richten op de klachtonderdelen d), e) en n) die betrekking hebben op de door verweerder gecreëerde onduidelijkheid en verwarring over zijn hoedanigheid als advocaat jegens rechtzoekenden en cliënten, gaat het hof aan verweerders bezwaren voorbij nu verweerder heeft nagelaten te onderbouwen of toe te lichten waarom zijn bezwaren zouden moeten leiden tot afwijzing van deze klachtonderdelen ter zake de door verweerder gecreëerde onduidelijkheid richting rechtzoekenden en cliënten. Voor zover verweerder grieven opwerpt tegen de beslissing van de raad die betrekking hebben op de klachtonderdelen d), e) en n) treffen deze daarom geen doel. Evenals de raad acht het hof klachtonderdelen d), e) en n) gegrond.

De klachtonderdelen f), j), l) en m)

4.16    Deze klachtonderdelen hebben betrekking op de financiële afspraken die verweerder heeft gemaakt en de onduidelijkheid over verweerders betrokkenheid bij tussen SL en SLS gemaakte financiële afspraken, waarbij de klachtonderdelen f) en l) met name zien op het resultaatgerelateerd declareren.

4.17    Het hof stelt voorop dat het de advocaat ingevolge artikel 7.7 van de Voda niet is toegestaan om overeen te komen dat slechts bij het behalen van een bepaald gevolg honorarium in rekening wordt gebracht (“no cure no pay”) en evenmin dat het honorarium een evenredig deel zal bedragen van de waarde van het door zijn bijstand te bereiken gevolg (“quota pars litis”). Deze regelgeving geldt tenzij, voor zover voor de beoordeling van de klachtonderdelen relevant, de advocaat voldoet aan het bepaalde in paragraaf 7.4.3 Voda.

4.18    SLS en SL hebben in hun op 2 februari 2016 gesloten samenwerkingsovereenkomst bepaald dat SL aan SLS een “fee” verschuldigd is gelijk aan 50% van de jaaromzet van SLS exclusief omzetbelasting en te vermeerderen met de kantoorkosten. Deze afspraak is een resultaatafhankelijke honorariumafspraak. Verweerder heeft als enig bestuurder namens SLS deze afspraak gemaakt. Verweerder had, wetende dat hij binnen het raam van de overeenkomst tussen SL en SLS in zijn hoedanigheid van advocaat belangen van de cliënten zou behartigen, geen medewerking mogen verlenen aan deze voor advocaten niet toegestane resultaatafhankelijke beloningsafspraak. De omzet van SLS en SL is immers mede afhankelijk van door verweerder bereikte resultaten in de zaken die verweerder als advocaat voor cliënten behartigt.

4.19    Aan verweerder valt de voor een advocaat niet toegestane resultaatafhankelijke honorarium afspraak tussen SL en SLS  ernstig toe te rekenen. Niet is gebleken dat verweerder gebruik maakt van de mogelijkheid die paragraaf 7.4.3 Voda aan advocaten biedt om deel te nemen aan het experiment letsel- en overlijdensschade zaken, laat staan dat verweerder voldoet aan de voorwaarden en bepalingen zoals vervat in paragraaf 7.4.3 Voda. Bovendien heeft verweerder, hoewel dit op zijn weg had gelegen en ondanks verzoeken daartoe van de deken, geen opheldering en inzicht verschaft over de wijze waarop verweerder dan wel H zijn bemoeienissen als advocaat heeft gedeclareerd en aan wie.

4.20    Klachtonderdeel j) ligt in het verlengde van de klachtonderdelen f) en l) en betreft de (provisie)afspraak tussen SL en SLS waarbij a) SL voor door haar voor SLS geworven cliëntendossiers, deels in behandeling bij verweerder als advocaat, de helft ontvangt van de omzet die SLS met deze dossiers realiseert en b) SLS zodra zij een hoeveelheid van tweehonderd dossiers via SL in behandeling heeft verkregen, aan SL een entrancefee ter hoogte van € 5000,-- exclusief BTW verschuldigd is.

4.21    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat beide afspraken zijn aan te merken als een ongeoorloofde beloning of provisie toegekend voor het aanbrengen van opdrachten en aldus in strijd met artikel 2.2 van de gedragsregels. Verweerder heeft weliswaar deze afspraak als bestuurder namens SLS gemaakt, echter voor deze voor een advocaat niet toegestane afspraak, had verweerder het als enig bestuurder in zijn macht om ervan af te zien nu verweerder wist dat deze provisie afspraak voor een advocaat niet is toegestaan.

4.22    Klachtonderdeel m) klaagt erover dat verweerder aan de cliënt geen inzicht verschaft over de financiële consequenties die gemoeid zijn met het aan verweerder verstrekken van een opdracht om zijn belangen als advocaat te behartigen.

4.23    Het hof overweegt evenals de raad dat een advocaat gehouden is om de financiële consequenties van een door de cliënt aan hem te verstrekken opdracht met de cliënt te bespreken. Onderdeel van deze informatieplicht houdt in dat de advocaat de cliënt alvorens een opdracht te aanvaarden wijst op de mogelijkheid een beroep te doen op door de overheid gefinancierde rechtsbijstand of een rechtsbijstandverzekering. Niet is gebleken dat verweerder aan de voor advocaten geldende informatieplicht voldoet, laat staan dat gebleken is dat verweerder cliënten specifiek wijst op de mogelijkheid van door de overheid of door een verzekering gefinancierde rechtsbijstand.

4.24    Voor zover verweerder (in algemene zin) grieven opwerpt tegen de beslissing van de raad die betrekking hebben op de klachtonderdelen f), j), l) en m) treffen deze geen doel. Het hof acht klachtonderdelen f), j), l) en m) gegrond. Daarbij overweegt het hof dat verweerder gehouden is de voor advocaten geldende regelgeving te respecteren. Hieraan doet niet af dat anderen dan advocaten wellicht resultaatafhankelijke afspraken maken. Verweerder heeft voorts betoogd dat hij in het belang van de letselschadeslachtoffers een hoger doel nastreeft maar verliest daarbij volledig uit het oog dat de bijzondere positie die de advocaat binnen het rechtstelsel inneemt, beperkingen oplevert waaraan een advocaat en dus ook verweerder zich niet kan onttrekken.

4.25    Het hof komt tot de slotsom dat alle klachtonderdelen, voor zover in hoger beroep nog aan de orde, door de raad terecht gegrond zijn verklaard.

5    MAATREGEL

5.1    Het hof rekent het verweerder zwaar aan dat hij de voor advocaten geldende regelgeving stelselmatig overtreedt en jegens de rechtzoekenden en cliënten willens en wetens nalaat duidelijkheid te verschaffen over zijn hoedanigheid als advocaat en nalaat de daarbij behorende verplichtingen, waaronder de met de cliënt te maken financiële afspraken, na te komen. Verweerder heeft evenals tijdens de zitting van de raad ook tijdens de zitting van het hof er geen blijk van gegeven dat hij inziet dat hij als advocaat gehouden is de Advocatenwet, de Verordening op de advocatuur en de Gedragsregels te eerbiedigen en na te leven. Verweerders handelen als advocaat is voor de cliënt onduidelijk en ondoorzichtig en is ondanks gevraagde opheldering voor het hof duister gebleven. Verweerder heeft daarmee de bijzondere positie die een advocaat in de rechtsbedeling inneemt, miskend. De ernst van de overtredingen weegt des te zwaarder nu verweerder naar eigen zeggen ter zitting ter zake vergelijkbaar handelen in 1993 door de raad reeds werd veroordeeld onder oplegging van de maatregel van schrapping, welke maatregel door het hof destijds is omgezet in een schorsing.

5.2    Het standpunt van verweerder dat hij kort gezegd een hoger doel dient in het belang van de rechtzoekende doet het hof vrezen dat hij zijn toelaatbare handelwijze zal blijven voortzetten. Verweerder laat het hof dan ook geen andere keuze dan verweerder de maatregel van schrapping op te leggen.

5.3    Nu de klacht in alle onderdelen gegrond is verklaard en een maatregel is opgelegd zal het hof overeenkomstig artikel 48ac, eerste lid, onder b, Aw bepalen dat de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak door verweerder aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden vergoed. Deze kosten moeten binnen vier weken na heden worden betaald.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt - voor zover aan het hof voorgelegd - de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2017, onder nummer 16-1128;

veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 1.000,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten te betalen binnen vier weken na deze uitspraak door overmaking op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hoger beroep zaaknummer HvD 170121”.

Aldus gewezen op 9 oktober 2017 door mr. W.H.B. den Hartog Jager, voorzitter, en mrs. L. Ritzema, A.B.A.P.M. Ficq, J.A. Schaap en G.R.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier.

griffier    voorzitter     

De beslissing is op 26 januari 2018 in het openbaar uitgesproken en op 26 januari 2018 verzonden.