ECLI:NL:TAHVD:2018:55 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170248

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:55
Datum uitspraak: 09-04-2018
Datum publicatie: 16-04-2018
Zaaknummer(s): 170248
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: De voorzitter van de raad heeft de klacht van klager kennelijk ongegrond verklaard. Het verzet van klager tegen die beslissing is door de raad ongegrond verklaard. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen die beslissing van de raad. De voorzitter van het hof heeft het hoger beroep afgewezen op grond van art. 46 h lid 7 Advocatenwet. Tegen die beslissing heeft klager verzet ingesteld. Het hof verklaart het verzet ongegrond: klager heeft geen gronden gesteld die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van het appelverbod.

Beslissing

van 9 april 2018

in de zaak 170248

naar aanleiding van het verzet van:

klager

tegen:

verweerster

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 25 oktober 2016, onder nummer 16-629/DH/DH, aan partijen toegezonden op 25 oktober 2016, waarbij de klacht van klager tegen verweerster kennelijk ongegrond is verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 31 juli 2017, eveneens onder nummer 16-629/DH/DH, aan partijen toegezonden op 31 juli 2017, waarbij het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ongegrond is verklaard.

De beslissing van de voorzitter van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2016:251 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRSGR: 2017:129.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 augustus 2017 ter griffie van het hof ontvangen. Bij beslissing van 25 september 2017 heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof het hoger beroep van klager afgewezen. Een afschrift van deze beslissing is aan partijen toegezonden op 25 september 2017.

2.2    De verzetschriftuur van klager is door de griffie van het hof ontvangen op

6 oktober 2017.

2.3    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-     de e-mail van verweerster aan het hof van 27 november 2017. 

2.4    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 februari 2018, waar klager en verweerster zijn verschenen.

3    BEOORDELING

3.1    Het hof stelt het volgende voorop. Artikel 46h lid 7 van de Advocatenwet bepaalt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de Raad van Discipline tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Nu in het onderhavige geval de voorzitter van de raad de klacht van klager als kennelijk ongegrond heeft afgewezen betekent dit dat de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof terecht heeft overwogen dat de Advocatenwet aan klager niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen van de bestreden beslissing van de raad van 31 juli 2017 waarbij het verzet van klager ongegrond is verklaard, en op grond daarvan het beroep van klager heeft afgewezen.

3.2    Indien echter zulke fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden dat niet kan worden gesproken van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het verzet door de raad, kan dit appelverbod worden doorbroken. Het is aan de klager om aan te geven welke fundamentele rechtsregel is geschonden.

3.3    Klager heeft evenwel in hoger beroep geen toereikende gronden aangevoerd die aanleiding kunnen geven tot doorbreking van dit appelverbod.

3.4    Dit leidt tot de conclusie dat het verzet van klager tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van het hof ongegrond dient te worden verklaard.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

verklaart het verzet van klager tegen de beslissing van de (plaatsvervangend) voorzitter van het Hof van Discipline van 25 september 2017 ongegrond.

Aldus gewezen door mr. J. Blokland, voorzitter, mrs. M. Pannevis, J.A. Schaap, G.R.J. de Groot en D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van Vliet, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 april 2018.

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 9 april 2018.