ECLI:NL:TAHVD:2018:30 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170217

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:30
Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 19-02-2018
Zaaknummer(s): 170217
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klaagster is een incassobureau en heeft een belang gekocht in een vordering van een mevrouw, voor wie verweerder als advocaat in de civiele procedure optreedt. Tussen klaagster en mevrouw is een geschil ontstaan over de afwikkeling van de door mevrouw bij haar wederpartij geïncasseerde gelden. Klaagster verwijt verweerder dat hij gedragsregels 10, 8, 29, 23, 24 en 26 heeft geschonden. De centrale vraag in hoger beroep is of klaagster (mede) als cliënt van verweerder moet worden beschouwd. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. De klacht is ongegrond.

Beslissing

van 5 februari 2018

in de zaak 170217

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 3 juli 2017, gewezen onder nummer 16-913 en aan partijen toegezonden op 3 juli 2017, waarbij klaagster in haar klacht deels niet-ontvankelijk is verklaard en de klacht deels ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2017:112. 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klaagster van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 27 juli 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 10 november 2017, waar de heer G namens klaagster en verweerder, bijgestaan door mr. M, zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich schuldig heeft gemaakt aan handelen en/of nalaten in strijd met

a.    gedragsregel 10, door naar klaagster toe onduidelijk te zijn geweest over zijn relatie met haar en de hoedanigheid waarin hij optrad;

b.    gedragsregel 8, door ten onrechte te stellen dat er geen sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen hem en klaagster en om die reden ten onrechte weigert een dossier aan klaagster af te geven en informatie te verschaffen, alsmede afspraken betreffende het afzien van de mogelijkheid gebruik te maken van een toevoeging niet schriftelijk vast te leggen;

c.    gedragsregel 29 door jegens klaagster geen duidelijkheid te verschaffen over de hoedanigheid waarin hij optrad;

d.    gedragsregel 23 door onnodige advocaatkosten te maken door niet op basis van een toevoeging te procederen;

e.    gedragsregel 24 door niet te wijzen op de mogelijkheid van een toevoeging en omtrent de mogelijkheid van een toevoeging iets schriftelijk vast te leggen;

f.    gedragsregel 26 door klaagster nooit te wijzen op de financiële consequenties, door klaagster niet op de hoogte te houden van de financiële stand van zaken, de hoeveelheid aan de zaak bestede uren en de wijze en frequentie van declareren, waardoor geen inzicht is gegeven in de hoog oplopende advocaatkosten.

Aan deze verwijten legt klaagster de stelling ten grondslag dat er sprake was van een advocaat-cliënt relatie tussen haar en verweerder.

4    FEITEN

 Het volgende is komen vast te staan.

4.1    Tegen de door de raad in de bestreden beslissing vastgestelde feiten zijn geen grieven gericht zodat het hof in hoger beroep ook van deze feiten uitgaat.

Deze feiten zijn:

2.1    Klaagster is een incassobureau en gespecialiseerd in het innen van onbetaalde vorderingen. Zij werkt op no cure no pay basis. Ook koopt zij regelmatig vorderingen.

2.2    Klaagster heeft een belang van 30% gekocht in een vordering van € 69.000,- van mevrouw T. op een wederpartij. Het honorarium van klaagster zou op basis van de met haar gesloten overeenkomst bestaan uit 30% van het geïncasseerde bedrag. In ruil voor dit honorarium zou klaagster alle juridische kosten op zich nemen betreffende de inning van de vordering van mevrouw T. op de wederpartij. Via een bevriende deurwaarder is klaagster bij verweerder terecht gekomen.

2.3    Verweerder is als advocaat voor mevrouw T. opgetreden in een civiele procedure (kort geding) met betrekking tot de hiervoor bedoelde vordering van mevrouw T. bij de rechtbank Amsterdam, met mevrouw T. als eisende partij. Tevens is hij als advocaat voor mevrouw T. opgetreden in een civiele procedure (kort geding) over dezelfde vordering bij de rechtbank Groningen, met mevrouw T. als verwerende partij.

2.4    Verweerder was op de hoogte van het door klaagster gekochte belang van 30% in de vordering van mevrouw T. Hij sprak in dit verband wel van de gezamenlijke onderneming van klaagster en mevrouw T.

2.5    Verweerder was er ook van op de hoogte dat klaagster de kosten van de procedures zou dragen.

2.6    Lopende de procedures heeft verweerder veelvuldig overleg en correspondentie met klaagster gevoerd over de inhoud van de zaak en een eventuele schikking met de wederpartij. Concepten werden door verweerder vaak (tevens) ter goedkeuring aan klaagster voorgelegd.

2.7    Verweerder heeft zijn facturen steeds gezonden aan de bij 2.2 bedoelde deurwaarder. Deze heeft de kosten doorbelast aan klaagster.

2.8    Tussen klaagster en mevrouw T. is een geschil ontstaan over de afwikkeling van door mevrouw T. bij haar wederpartij geïncasseerde gelden. In verband hiermee heeft klaagster aan verweerder om overlegging van bepaalde stukken gevraagd, hetgeen verweerder heeft geweigerd.

4.2    In aanvulling op deze feiten stelt het hof vast dat de deurwaarder verweerder per mail van 13 maart 2015 aan verweerder, welk bericht kopie conform naar klaagster is verzonden, het volgende heeft bericht:

“De cliënte van mij[n] opdrachtgever mevrouw T[…] Is met haar wederpartijen V[...] en de N[…] in een executie strijd verwikkeld.                          Er zijn nu twee Kortgeding procedures aanhangig maar wij zijn op dit moment opzoek naar een advies over de haalbaarheid van e.e.a. om te bekijken hoe wij hierin verder moeten. (…)”

5    BEOORDELING

5.1    De in hoger beroep te beantwoorden centrale vraag is of klaagster (mede) als cliënte van verweerder moet worden beschouwd. Hier wreekt zich dat verweerder geen (schriftelijke) opdrachtbevestiging aan zijn cliënte(n) heeft verzonden waartoe verweerder jegens zijn cliënte(n) gehouden is. Beoordeeld moet worden of verweerder jegens klaagster onduidelijkheid heeft doen ontstaan over zijn optreden als advocaat anders dan voor mevrouw T. Als die onduidelijkheid er is zal, nu verweerder heeft verzuimd te voldoen aan zijn verplichting de opdracht schriftelijk aan zijn cliënte(n) te bevestigen, de te maken afweging in het nadeel van verweerder moeten worden uitgelegd.

5.2    Naar het oordeel van het hof is van een dergelijke onduidelijkheid jegens klaagster geen sprake en daarbij acht het hof de volgende aspecten doorslaggevend:

-    klaagster was ervan op de hoogte dat de deurwaarder zich in opdracht van mevrouw T. tot verweerder heeft gewend;

-    verweerder heeft met deze deurwaarder (in opdracht van mevrouw T.) prijsafspraken gemaakt;

-    verweerder heeft zijn declaraties naar deze deurwaarder verzonden;

-    verweerder is in de door hem behandelde kort gedingen uitsluitend opgetreden voor mevrouw T.;

-    verweerder is niet betrokken geweest bij tussen klaagster en mevrouw T. gemaakte prijsafspraken in het kader van de procesfinanciering door klaagster ten behoeve van mevrouw T.

5.3    Het enkele feit dat klaagster als procesfinancierder belang heeft bij de uitkomst van de door verweerder namens mevrouw T. gevoerde procedures en in dat verband (kennelijk met toestemming van mevrouw T.) ook bemoeienis heeft gehad bij de inhoud van de procesbijstand van verweerder aan mevrouw T., maakt niet dat zij daarmee  (ook)  cliënte van verweerder is geworden.

5.4    Deze vaststelling brengt mee dat klachtonderdeel a, inhoudende dat verweerder naar klaagster onduidelijk is geweest over zijn relatie met haar en de hoedanigheid waarin hij optrad, ongegrond is. Dat geldt ook voor klachtonderdeel b voor zover dit ziet op het aspect dat verweerder ten onrechte zou hebben gesteld dat er geen sprake is van een advocaat-cliënt relatie tussen hem en klaagster.

5.5    Met betrekking tot het tweede aspect van klachtonderdeel b, inhoudende de weigering een dossier aan klaagster af te geven en informatie te verschaffen alsmede afspraken betreffende het afzien van de mogelijkheid gebruik te maken van een toevoeging niet schriftelijk vast te leggen, heeft de raad terecht overwogen dat klaagster ten onrechte als uitgangspunt heeft genomen dat tussen haar en verweerder een cliënte – advocaatrelatie bestaat en zij uit dien hoofde een beroep kan doen op gedragsregels die betrekking hebben op die relatie. De tuchtrechter toetst echter niet rechtstreeks aan voor advocaten geldende gedragsregels maar aan de norm zoals bedoeld in artikel 46 Advocatenwet zodat ook dit klachtonderdeel ongegrond moet worden geacht. Hetzelfde geldt voor de klachtonderdelen c tot en met f.

5.6    De grieven van klager worden verworpen en de beslissing van de raad wordt bekrachtigd, met dien verstande dat de klacht alsnog geheel ongegrond zal worden verklaard.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 3 juli 2017, gewezen onder nummer 16-913 voor zover de klacht gedeeltelijk niet ontvankelijk is verklaard;

bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige;

en opnieuw rechtdoende:

verklaart de klacht alsnog ongegrond.

Aldus gewezen op 11 november 2017 door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. L. Ritzema, G.W.S. de Groot, M.L. Weerkamp en  H.J. de Groot, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Oorburg-Hundscheid, griffier.

griffier    voorzitter    

De beslissing is op 5 februari 2018 in het openbaar uitgesproken en op 5 februari 2018 verzonden.