ECLI:NL:TAHVD:2018:22 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170216

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:22
Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 19-02-2018
Zaaknummer(s): 170216
Onderwerp:
  • Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Hoger beroep niet mogelijk
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Het beroep van klager dat zich richt tegen de ongegrondverklaring van het verzet wordt verworpen nu de wet hoger beroep uitsluit (artikel 46h lid 7 Advocatenwet) en de door klager aangevoerde gronden onvoldoende redenen vormen om het appelverbod te doorbreken. Het hof acht, net als de raad, de klacht dat sprake is van misbruik van recht doordat verweerder ten onrechte aanspraak maakt op betaling van de proceskosten ongegrond.

Beslissing

van 5 februari 2018   

in de zaak 170216

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

gemachtigde: mr. H

tegen:

verweerder

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden (verder: de raad) van 17 oktober 2016, gewezen onder nummer 16-813, aan partijen toegezonden op 18 oktober 2016, waarbij de klacht in alle onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard, alsmede naar de beslissing van de raad van 26 juni 2017, eveneens onder nummer 16-813, waarbij het verzet van klager gegrond is verklaard voor zover het betreft de bekendheid van verweerder met een IBAN-rekeningnummer van klager, met ongegrondverklaring van klachtonderdeel b, en het verzet voor het overige ongegrond is verklaard.

De beslissing van de plaatsvervangend voorzitter is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRARL:2016:304 en de beslissing van de raad als ECLI:NL:TADRARL:2017:116.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De appelmemorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 26 juli 2017 per e-mail en op 27 juli 2017 per post ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerder, ontvangen op 10 oktober 2017 ter griffie;

-    e-mailberichten van de gemachtigde van klager aan het hof van 29 november, 4 en 7 december 2017; en

-    e-mailberichten van verweerder aan het hof van 5 en 7 december 2017.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 11 december 2017, waar beide partijen, klager met zijn gemachtigde,  zijn verschenen.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover – gelet op de hierna te geven beslissing – in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    (…)

b)     ten onrechte, onder dreiging met gerechtelijke executie, aanspraak te maken op betaling van de proceskosten van € 3.500,-, waardoor sprake is van misbruik van recht nu verweerder tot heden niet (volledig) aan zijn betalingsverplichting jegens klager heeft voldaan;

c)    (….)

d)    (….)

4    FEITEN

Voor de vaststaande feiten verwijst het hof naar r.o.1 van de voorzittersbeslissing van 17 oktober 2016.

5    BEOORDELING

5.1    Klager is ontvankelijk in zijn beroep tegen de ongegrondverklaring door de raad van klachtonderdeel b, nu het verzet van klager tegen de voorzittersbeslissing op dit klachtonderdeel, voor zover het betreft de bekendheid van verweerder met een IBAN-rekeningnummer van klager, gegrond is verklaard. Het verzet van klager tegen de kennelijke ongegrondverklaring door de voorzitter van de klachtonderdelen a, c en d is door de raad echter ongegrond verklaard. Het hof overweegt daarover het volgende. 

5.2    Uit artikel 46h lid 7 Adv.w. volgt dat geen rechtsmiddel openstaat tegen een beslissing van de raad tot niet-ontvankelijkverklaring of ongegrondverklaring van het verzet, gedaan tegen een beslissing van de voorzitter van die raad waarbij een klacht als kennelijk niet-ontvankelijk of kennelijk ongegrond dan wel van onvoldoende gewicht is afgewezen. Deze bepaling lijdt slechts uitzondering indien moet worden geoordeeld dat geen sprake is geweest van een eerlijk proces doordat bij de behandeling van het verzet een fundamenteel rechtsbeginsel is geschonden (HvD 11 juli 2016, 160043).

5.3      Klager heeft op deze doorbrekingsgrond een beroep gedaan en gesteld dat niet voldaan is aan de eis dat standpunten correct worden weergegeven en dat daarop ook wordt beslist. Volgens klager heeft de raad ten onrechte overwogen dat klager slechts zijn standpunten heeft herhaald en dat hij heeft nagelaten toe te lichten waarom de overwegingen van de voorzitter onjuist zouden zijn. Meerdere essentiële standpunten  zijn buiten de beoordeling gebleven, aldus klager.

Het hof zal beoordelen of inderdaad van schending van een fundamenteel rechtsbeginsel sprake is.

5.4    Het hof is van oordeel dat de gronden die namens klager zijn aangevoerd onvoldoende redenen vormen om het appelverbod te doorbreken.

De overweging van de raad dat klager slechts heeft volstaan met een herhaling van zijn standpunten, heeft in de beslissing van de raad alleen betrekking op de klachtonderdelen c en d.

Met betrekking tot klachtonderdeel a is mitsdien geen doorbrekingsgrond aangevoerd.

 5.5    De raad heeft in r.o. 3 de gronden van het verzet van klager zakelijk weergegeven. Die gronden zijn vervolgens in r.o. 4.8 t/m 4.10 besproken, ook de brief aan de deken die  volgens klager een toezegging zou bevatten. Klager heeft niet geconcretiseerd welke standpunten van hem door de raad onbesproken zouden zijn gelaten. Dat klager het met de beslissing niet eens is, en dat de raad niet op alle niet relevante  stellingen van klager is ingegaan, betekent niet dat fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.

5.6    Het beroep van klager op doorbreking van het rechtsmiddelenverbod moet dus als niet onderbouwd  worden verworpen. Als gevolg daarvan zal het door klager ingestelde hoger beroep, voor zover  dat is gericht tegen de klachten waarvan door de raad het verzet ongegrond is verklaard, worden verworpen.

5.7    Voor zover het beroep is gericht tegen de beoordeling door de raad van klachtonderdeel b, ten aanzien waarvan het verzet wel gegrond is verklaard, overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in r.o. 4.4 t/m 4.6 van de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.8    De beslissing van de raad dient op dit onderdeel te worden bekrachtigd.

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 26 juni 2017, gewezen onder nummer 16-813, voor zover klachtonderdeel b ongegrond is verklaard voor zover het betreft de bekendheid van verweerder met een IBAN-rekeningnummer van klager;

verwerpt het beroep van klager tegen de ongegrondverklaring van het verzet met betrekking tot de overige klachtonderdelen.

Aldus gewezen door mr. P.M.A. de Groot-van Dijken, voorzitter, mrs. A.B.A.P.M. Ficq, G.J. Visser, R.H. Broekhuijsen en V. Wolting, in tegenwoordigheid van mr. B.P.L. de Vries, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op  5 februari 2018.