ECLI:NL:TAHVD:2018:21 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170251

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:21
Datum uitspraak: 05-02-2018
Datum publicatie: 19-02-2018
Zaaknummer(s): 170251
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. zijn medeadvocaten, subonderwerp: Welwillendheid in het algemeen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht advocaat tegen oud-kantoorgenoot. Tussen klager en verweerder (oud-kantoorgenoot) is een geschil ontstaan over de (financiële en administratieve) afwikkeling van zaken die na het einde van het dienstverband tussen klager en verweer bij klager zijn achtergebleven en zaken die verweerder heeft meegenomen. Partijen zijn het niet met elkaar eens of verweerder nog een bedrag verschuldigd is aan klager. Het is niet de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over dit geschil. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder in verband met de afwikkeling een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Bekrachtiging.    

 Beslissing

van 5 februari 2018

in de zaak 170251

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

gemachtigde: mr. S

tegen:

verweerder

gemachtigde: mr. K

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 1 augustus 2017, onder nummer 17-260/A/A, aan partijen toegezonden op 1 augustus 2017, waarbij de klacht van klager tegen verweerder ongegrond is verklaard.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:178.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 31 augustus 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 15 december 2017, waar klager met zijn gemachtigde mr. S en verweerder met zijn gemachtigde mr. K zijn verschenen. Mr. K heeft gepleit aan de hand van een pleitnota.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich onvoldoende heeft ingespannen om de zaken die hij in behandeling heeft gehad ten tijde van het dienstverband met klager financieel af te wikkelen en dat het niet financieel afwikkelen een bewuste zet van verweerder was.  

4    FEITEN

Het volgende is komen vast te staan:

4.1    Verweerder is als advocaat-stagiair in dienst geweest van klager in de periode van 1 december 2014 tot 1 januari 2016.

4.2    De arbeidsovereenkomst is geëindigd door opzegging van verweerder, die vervolgens voor zichzelf is begonnen. Verweerder heeft op 28 november 2015 de arbeidsovereenkomst opgezegd en heeft in de maand december 2015 vakantie opgenomen.

4.3    Op 26 januari 2016 heeft klager verweerder per e-mail een lijst gezonden met zaken waarover informatie nodig was om deze te kunnen declareren als ook een lijst met zaken die verweerder zou moeten declareren, waarna vervolgens verrekening zou moeten plaatsvinden. Het betrof toevoegingszaken. Op 13 februari 2016 heeft verweerder een e-mail aan klager gezonden en daarin een deel van de gevraagde informatie verstrekt.

4.4    Bij e-mail van 21 februari 2016 heeft klager verweerder wederom om informatie gevraagd. Bij e-mailberichten van 24 februari en 2 maart 2016 heeft verweerder verdere informatie verstrekt. In het laatste e-mailbericht  heeft hij eveneens vermeld dat de Raad voor de Rechtsbijstand hem een bedrag van EUR 16.647,70 heeft uitgekeerd en dat hij dat bedrag aan klager zou betalen.

4.5    Partijen zijn daarna blijven corresponderen over de (financiële) afwikkeling van zowel de zaken die bij klager  waren achtergebleven als van de zaken die verweerder had meegenomen. De gemachtigde van verweerder heeft bij e-mail van 19 oktober 2017 de gemachtigde van klager verzocht om opgave van de toevoegingen die volgens klager nog gedeclareerd zouden moeten worden, zodat zij voor declaratie en doorbetaling van de te ontvangen gelden zou kunnen zorgdragen. Omdat hierop geen reactie volgde, heeft de gemachtigde van verweerder op 26 oktober 2017 een herinnering gestuurd aan klager zelf en zijn gemachtigde. Ook op deze e-mail is van de zijde van klager niet gereageerd.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klacht van klager ongegrond verklaard. De raad heeft geoordeeld dat uit het klachtdossier blijkt dat verweerder, nadat klager daarom heeft verzocht en na bemoeienis van de deken, overzichten heeft verstrekt over de door hem behandelde zaken en de financiële afwikkeling daarvan. De verstrekking van informatie had overzichtelijker gekund, maar verweerder heeft de informatie wel verstrekt en daarbij de grenzen van het tuchtrechtelijk toelaatbare niet overschreden. Het is aan de civiele rechter en niet aan de raad om te beoordelen of de afwikkeling en verrekening juist is geweest of dat daarin onrechtmatigheden hebben plaatsgehad. Aldus de raad.

5.2    Klager heeft in zijn hoger beroepschrift drie grieven geformuleerd tegen de beslissing van de raad.

5.3    De eerste grief, die gericht is tegen de feitenvaststelling door de raad behoeft geen behandeling nu het hof de voor de beoordeling door het hof relevante feiten opnieuw heeft vastgesteld.

5.4    De tweede grief van klager richt zich tegen de door de raad vastgestelde klachtomschrijving. Volgens klager is zijn klacht te beperkt opgevat en is de raad er aan voorbij gegaan dat de klacht tevens inhoudt dat het niet financieel afwikkelen een bewuste zet van verweerder was. Ter zitting van het hof is reeds aan partijen meegedeeld dat het hof de klachtomschrijving ruimer zal opvatten dan de raad heeft gedaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat klager, onder meer in zijn brief aan de deken van 19 december 2016, dit aspect aan de orde heeft gesteld. Het hof acht voorts van belang dat niet uit het proces-verbaal van de mondelinge behandeling bij de raad blijkt dat de klachtomschrijving, die een samenvatting is van de klacht zoals geformuleerd door de deken in zijn aanbiedingsbrief, aan partijen is voorgehouden en dat niet is gebleken dat klager ter zitting van de raad met die omschrijving heeft ingestemd. Het hof beoordeelt de klacht als hiervoor onder 3 weergegeven.

5.5    Met zijn derde grief voert klager aan dat de raad voorbij is gegaan aan zijn stellingen dat verweerder de informatie niet of onvolledig heeft verstrekt, dat verweerder niet inzichtelijk heeft gemaakt welke zaken hij heeft meegenomen en hoeveel tijd hij aan die zaken gedurende het dienstverband bij klager heeft besteed en dat door toedoen van verweerder een flink aantal zaken nog steeds niet is afgewikkeld.

5.6    Verweerder bestrijdt de stellingen van klager. Verweerder betoogt dat de financiële afwikkeling gereed is aangezien hij de toevoegingen heeft gedeclareerd en de ontvangen gelden heeft overgemaakt naar klager. Iedere onderbouwing van de stelling van klager dat een flink aantal zaken nog steeds niet financieel is afgewikkeld ontbreekt, nu klager niet aangeeft welke zaken het betreft en wat daarin nog gedaan moet worden.

5.7    Het hof oordeelt als volgt. Tussen partijen is een geschil ontstaan over de (financiële en administratieve) afwikkeling van zaken die na het einde van het dienstverband tussen klager en verweerder bij klager zijn achtergebleven en zaken die verweerder heeft meegenomen. Klager stelt zich op het standpunt dat verweerder aan hem nog een bedrag verschuldigd is. Verweerder betwist dit gemotiveerd. Naar het oordeel van het hof is het niet de taak van de tuchtrechter om een oordeel te geven over dit geschil. De tuchtrechter beoordeelt immers niet of verweerder gehouden is tot betaling van enig bedrag aan klager in verband met de (financiële en administratieve) afwikkeling van zaken die verweerder gedurende zijn dienstverband bij klager onder zich heeft gehad, maar of in dat verband een tuchtrechtelijk verwijt aan verweerder kan worden gemaakt. Het hof heeft niet kunnen vaststellen dat daarvan sprake is. Uit de stukken die zich in het dossier bevinden blijkt dat verweerder op meerdere momenten informatie heeft verstrekt en inzicht heeft gegeven aan klager, dat verweerder meerdere betalingen aan klager heeft gedaan, dat verweerder heeft gereageerd op opmerkingen van klager dat op een andere wijze moest worden afgewikkeld en verrekend en in dat kader aanvullende informatie heeft verstrekt aan klager, dat verweerder herhaaldelijk – ook tijdens deze hoger beroepsprocedure – aan klager heeft gevraagd wat volgens hem nog moest worden afgewikkeld en dat klager op die verzoeken niet of niet voldoende concreet heeft gereageerd. Klager heeft zijn klacht, gelet op de gemotiveerde betwisting van verweerder, onvoldoende onderbouwd. Het hof acht de klacht derhalve ongegrond.

5.8    De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 1 augustus 2017, onder nummer 17-260/A/A.

Aldus gewezen door mr. G.J. Driessen-Poortvliet, voorzitter, mrs. J.H.J.M. Mertens-Steeghs, M. Pannevis, J.R. Krol en E.M. Soerjatin, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2018.

griffier    voorzitter             

De beslissing is verzonden op 5 februari 2018.