ECLI:NL:TAHVD:2018:15 Hof van Discipline 's-Hertogenbosch 170183

ECLI: ECLI:NL:TAHVD:2018:15
Datum uitspraak: 26-01-2018
Datum publicatie: 01-02-2018
Zaaknummer(s): 170183
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klachten over eigen advocaten zijn ook in hoger beroep deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond. Een redelijke wetsuitleg brengt met zich mee dat ook de raad bevoegd is een klacht wegens termijnoverschrijding (46g Aw) niet-ontvankelijk te verklaren in het geval de voorzitter geen gebruik heeft gemaakt van zijn dienovereenkomstige bevoegdheid. Bekrachtiging.

Beslissing

van 26 januari 2018

in de zaak 170183

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerders

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 30 mei 2017, onder nummers 16-976/A/A, 16-977/A/A en 16-978/A/A, aan partijen toegezonden op 30 mei 2017, waarbij van de klacht van klager tegen verweerders de klachtonderdelen a, b, c en f niet-ontvankelijk zijn verklaard en de klachtonderdelen d, e, g en h ongegrond.

De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2017:127.

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen, is op 28 juni 2017 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2    Het hof heeft voorts kennis genomen van:

-    de stukken van de eerste aanleg;

-    de antwoordmemorie van verweerders.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 24 november 2017, waar verweerder sub 1 en verweerster sub 2 zijn verschenen. Verweerder sub 3 heeft het hof bericht dat hij niet aanwezig zou zijn. Klager was zonder bericht van kennisgeving afwezig.

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    ten onrechte geen overleg hebben gevoerd met klager over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, terwijl klager daar wel recht op had;

b)    voor zover zij zouden stellen dat klager ervoor heeft gekozen geen gebruik te willen maken van de gefinancierde rechtsbijstand, zij dit niet schriftelijk hebben vastgelegd;

c)    klager niet vooraf hebben gewezen op de financiële consequenties van de opdracht;

d)    met de vier laatste declaraties excessief hebben gedeclareerd;

e)    de betwiste vordering aan de civiele rechter hebben voorgelegd;

f)    niet over een klachtenregeling zoals beschreven in artikel 6.28 van de Voda beschikken;

g)    onduidelijkheid hebben laten bestaan over de datum van het wijzigen van de algemene voorwaarden van hun kantoor;

h)    het vonnis aan klager hebben betekend terwijl partijen waren overeengekomen om het geschil waarin vonnis is gewezen voor te leggen aan de Geschillencommissie Advocatuur.

4    FEITEN

4.1    In overweging 2 heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.

5    BEOORDELING

5.1    De raad heeft de klachtonderdelen a, b, c en f niet-ontvankelijk verklaard (a, b en c  op de grond dat de klachten buiten de klachttermijn van artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet zijn ingediend), en de klachtonderdelen d, e, g en h ongegrond verklaard. Klager beoogt met zijn grieven de beoordeling van de klacht in volle omvang aan het hof voor te leggen.

5.2    In zijn beroepschrift heeft klager aangevoerd dat de klachtonderdelen a, b en c ten onrechte niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat uit artikel 46g lid 1 Advocatenwet volgt dat alleen de voorzitter van de raad een klacht niet-ontvankelijk kan verklaren. De niet-ontvankelijk verklaring had bovendien achterwege gelaten moeten worden gelet op het bepaalde in artikel 46g lid 2 Advocatenwet, aangezien de gevolgen van het handelen of nalaten van verweerders redelijkerwijs pas na de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet bekend zijn geworden. Klager heeft voorts nog betoogd dat de raad klachtonderdeel c in het dictum van de beslissing niet-ontvankelijk heeft verklaard terwijl in de beslissing is overwogen dat dit klachtonderdeel ongegrond is.

5.3    De grief van klager faalt. Klager miskent dat het stelsel van de wet zo is ingericht dat de voorzitter van de raad de bevoegdheid heeft een klacht wegens termijnoverschrijding op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet-ontvankelijk te verklaren en de voltallige raad naar aanleiding van een verzet bevoegd is de gegrondheid van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad te beoordelen, waaronder de niet-ontvankelijkheidsverklaring. Daarvan uitgaand brengt een redelijke wetsuitleg mee dat ook de raad bevoegd is een klacht wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk te verklaren in het geval de voorzitter geen gebruik heeft gemaakt van zijn dienovereenkomstige bevoegdheid. Het beroep van klager op artikel 46g lid 2 Advocatenwet dient bij gebrek aan enige onderbouwing te worden afgewezen. Het hof overweegt verder dat de beslissing van de raad ten aanzien van klachtonderdeel c zo dient te worden begrepen dat dit klachtonderdeel niet-ontvankelijk is voor zover de termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46g lid 1 onder a Advocatenwet is overschreden en ongegrond voor zover de klacht binnen deze termijn is ingediend. Het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van de klachtonderdelen a, b en c heeft voor het overige niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.4  Het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van de klachtonderdelen d tot en met h heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.5  De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 30 mei 2017, gewezen onder nummers 16-976/A/A, 16-977/A/A en 16-978/A/A.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. A.D.R.M. Boumans, T.H. Tanja- van den Broek, V. Wolting en J.A. Schaap, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.N. Kikkert, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 januari 2018.

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 26 januari 2018.